ECLI:NL:RBZWB:2022:7977

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4831
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoeker had in eerste instantie een Ziektewet-uitkering die per 4 juni 2021 was beëindigd, omdat hij weer geschikt werd geacht voor zijn eigen werk. Na bezwaar tegen deze beslissing, heeft de verweerder het bezwaar op 25 augustus 2022 alsnog gegrond verklaard, wat betekende dat de verzoeker recht had op de ZW-uitkering vanaf de datum van beëindiging.

Naar aanleiding van deze ontwikkeling trok de verzoeker zijn beroep in, maar verzocht hij wel om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek. De verweerder was het niet eens met de hoogte van de gevraagde proceskosten, maar was wel bereid om de kosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) te vergoeden.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker recht had op een vergoeding van de proceskosten, die werd vastgesteld op € 966,74. Dit bedrag omvatte de kosten voor rechtsbijstand en de kosten voor het opvragen van medische informatie. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven tot een hogere vergoeding dan het forfaitaire bedrag dat in het Bpb is vastgesteld. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verweerder verplicht is om het griffierecht van € 49,- te vergoeden aan de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4831

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. E. Türk),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 4 juni 2021 (primair besluit) heeft verweerder de Ziektewet-uitkering (ZW-uitkering) van verzoeker met ingang van 4 juni 2021 beëindigd omdat hij weer geschikt wordt geacht voor zijn eigen werk.
In het besluit van 30 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 25 augustus 2022 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond te verklaren. Dit betekent dat verzoeker niet geschikt is voor zijn eigen werk en vanaf 4 juni 2021 nog steeds recht heeft op een ZW-uitkering.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij het niet eens is met het verzoek om vergoeding van de werkelijke proceskosten en de kosten voor het opvragen van medische informatie in zowel de bezwaar- als de beroepsprocedure. Verweerder is wel bereid de proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), het griffierecht en de kosten voor het opvragen van de medische informatie te vergoeden..

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker door het bezwaar alsnog gegrond te verklaren.
Bij het nieuwe besluit heeft verweerder al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend (€ 1.082,-). De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot het bedrag dat niet vergoed is in de bezwaarfase en de beroepsfase.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1). De kosten van het opvragen van medische informatie stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 207,47. Dit bedrag bestaat uit € 61,84 voor de medische informatie van huisarts [naam huisarts] van [naam huisartsenpraktijk] (factuur van 27 augustus 2021), € 55,- voor de medische informatie van manueel therapeut [naam manueel therapeut] van [naam paramedisch centrum] (factuur van 17 september 2021) en € 90,90 voor de medische informatie van Anesthesioloog-Pijnspecialist [naam anesthesioloog] van het [naam ziekenhuis] (factuur van 17 mei 2022).
Verzoeker heeft verzocht om - met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb - af te wijken van het voorstaande en verweerder te veroordelen in de (na de vergoeding van proceskosten in bezwaar nog resterende) werkelijke proceskosten van € 2.997,74 (betreffende het (resterende) honorarium in de bezwaarprocedure van € 370,-; het honorarium in de beroepsprocedure van € 2.420,- en de kosten voor het opvragen van de medische informatie van € 207,74). De rechtbank overweegt dat het op artikel 8:75 van de Awb gebaseerde Bpb de vergoeding van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand regelt. Uitgangspunt van het Bpb is dat een forfaitaire vergoeding wordt toegekend. Deze vergoeding is bedoeld als een tegemoetkoming in de proceskosten. In artikel 2, derde lid, van het Bpb is neergelegd dat hiervan in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken. De toelichting bij het Bpb vermeldt dat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de regeling onrechtvaardig kan uitpakken en dat de rechter in bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding kan verhogen of verlagen. Benadrukt wordt dat het gaat om uitzonderingssituaties. De omstandigheid dat het bedrag aan kosten voor rechtsbijstand hoger is geweest dan het forfaitaire tarief levert geen bijzondere omstandigheid op die aanleiding geeft tot afwijking van de limitatieve en forfaitaire tarieven. Ook de omstandigheid dat de besluitvorming door verweerder niet vlekkeloos is verlopen, vormt geen aanleiding voor aanpassing van het te hanteren tarief. [1] Van een uitzonderlijk geval als bedoeld in de toelichting van het Bpb is hier geen sprake.
Alhoewel de handelwijze van verweerder als onzorgvuldig moet worden gekwalificeerd, concludeert de rechtbank, alles afwegende, dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb, die tot een hogere vergoeding zou moeten leiden. [2] Daarom bestaat voor toekenning van een andere dan de forfaitaire proceskostenvergoeding geen grond.
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 966,74.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 23 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2012:BW5822.
2.Zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:CRVB:2018:3519.