ECLI:NL:RBZWB:2022:7977
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoeker had in eerste instantie een Ziektewet-uitkering die per 4 juni 2021 was beëindigd, omdat hij weer geschikt werd geacht voor zijn eigen werk. Na bezwaar tegen deze beslissing, heeft de verweerder het bezwaar op 25 augustus 2022 alsnog gegrond verklaard, wat betekende dat de verzoeker recht had op de ZW-uitkering vanaf de datum van beëindiging.
Naar aanleiding van deze ontwikkeling trok de verzoeker zijn beroep in, maar verzocht hij wel om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek. De verweerder was het niet eens met de hoogte van de gevraagde proceskosten, maar was wel bereid om de kosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) te vergoeden.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker recht had op een vergoeding van de proceskosten, die werd vastgesteld op € 966,74. Dit bedrag omvatte de kosten voor rechtsbijstand en de kosten voor het opvragen van medische informatie. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven tot een hogere vergoeding dan het forfaitaire bedrag dat in het Bpb is vastgesteld. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verweerder verplicht is om het griffierecht van € 49,- te vergoeden aan de verzoeker.