ECLI:NL:RBZWB:2022:7976

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4148 en 21_4150
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland. Eiseres ontving een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet, maar het college heeft deze herzien en een bedrag van € 6.746,46 teruggevorderd, omdat eiseres de inlichtingenplicht zou hebben geschonden door niet te melden dat zij in het buitenland verbleef. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van het college, die haar bezwaren ongegrond verklaarden.

Tijdens de zitting op 4 november 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiseres betwistte de bevindingen van het college en voerde aan dat het college onvoldoende bewijs had geleverd voor haar verblijf in het buitenland. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende bewijs had geleverd voor de periodes waarin eiseres in het buitenland verbleef, maar dat het college niet kon aantonen dat eiseres in de periode van 6 augustus 2019 tot en met 12 augustus 2019 in het buitenland was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het college voor deze specifieke periode.

De rechtbank oordeelde verder dat het college terecht was overgegaan tot herziening van de bijstandsuitkering voor de andere periodes en dat de terugvordering van de bijstandsuitkering gerechtvaardigd was. Eiseres kreeg een vergoeding voor het griffierecht en de proceskosten, die werden vastgesteld op € 2.600,-. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van zowel de eiseres als het college in het kader van de Participatiewet en de bewijslast die op het college rust bij herziening en terugvordering van bijstandsuitkeringen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/4148 PW en BRE 21/4150 PW

uitspraak van 23 december 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiseres] (eiseres), te [woonplaats] ,

gemachtigde: mr. N. Talhaoui,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland(het college), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 17 maart 2021 (primair besluit I) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Participatiewet herzien omdat zij de inlichtingenplicht zou hebben geschonden. In een besluit van 20 april 2021 (primair besluit II) heeft het college een bedrag van € 6.746,46 teruggevorderd van eiseres.
In twee besluiten van 9 september 2021 (bestreden besluit I en II) heeft het college de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen beide bestreden besluiten.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft plaatsgevonden in Middelburg op 4 november 2022. De zaken zijn gezamenlijk behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Eiseres ontving een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Op 28 januari 2021 is een medewerker van het college telefonisch benaderd door de ex-partner van eiseres met de mededeling dat zij in de jaren 2018, 2019 en 2020 een aantal weken in het buitenland heeft verbleven. Op verzoek van het college heeft de ex-partner op 28 januari 2021 een e-mail gestuurd met aanvullende informatie, waaronder afdrukken van vliegtickets en links naar filmpjes op YouTube.
Naar aanleiding van het voorgaande is het college een onderzoek gestart. De verstrekte vliegtickets zijn vergeleken met de filmpjes op YouTube, en ook zijn bankafschriften van eiseres bestudeerd. De bevindingen van deze onderzoeksactiviteiten zijn met eiseres besproken tijdens gesprekken op 11 februari 2021 en 23 februari 2021.
In primair besluit I heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Participatiewet herzien over verschillende periodes in de jaren 2018, 2019 en 2020, omdat zij de inlichtingenplicht zou hebben geschonden. Het college werpt eiseres tegen dat zij geen melding heeft gemaakt van verblijf in de betreffende periodes in het buitenland, die langer duurden dan de wettelijk toegestane 28 dagen per kalenderjaar.
In de bestreden besluiten heeft het college de bezwaren van eiseres tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Standpunt van het college
2. Volgens het college kan op basis van de verklaring van eiseres, haar vliegtickets, bankafschriften, de filmpjes op YouTube en een laissez-passer worden geconcludeerd dat eiseres in de betrokken periodes in het buitenland verbleef. Omdat eiseres hier geen melding van heeft gemaakt, heeft zij de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de Participa-tiewet geschonden. Volgens het college was hij daarom gehouden om het recht van eiseres op bijstand te herzien over de periodes waarin zij in het buitenland verbleef, onder aftrek van een totale periode van vier weken per kalenderjaar. Ook was hij gehouden om over te gaan tot het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand tot een brutobedrag van € 6.746,46. Het college heeft daarbij bepaald dat aflossing zal plaatsvinden door inhouding op de uitkering van eiseres. Zij blijft daarbij beschikken over 95% van haar netto inkomen, en 5% wordt aangewend voor het aflossen van de vordering van het college.
Standpunt eiseres
3. Eiseres stelt dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de betrokken periodes in het buitenland verbleef. Zij voert daartoe aan dat zij weliswaar heeft erkend dat zij in het buitenland heeft verbleven, maar dat het nog steeds op de weg van het college ligt om te bewijzen om welke dagen het daarbij gaat. Het college heeft enkel verwezen naar een aantal links van filmpjes op YouTube waarop zij te zien zou zijn. Een aantal van deze links kunnen achteraf echter niet meer worden geopend en gecontroleerd. Verder betoogt eiseres dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke omstandighe-den. Zij stelt in dat verband dat zij lange tijd onder druk stond van haar ex-partner. Volgens eiseres is sprake van overmacht, waardoor haar geen verwijt kan worden gemaakt en het college had moeten afzien van de bestreden besluitvorming. Gezien het voorgaande is het college ook ten onrechte overgegaan tot terugvordering van verleende bijstand. Eiseres stelt subsidiair dat de beslagvrije voet bij de terugvordering ten onrechte op 5% (de rechtbank begrijpt: 95%) is vastgesteld.
Relevante wet- en regelgeving
4.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 13, aanhef en onder e, van de Participatiewet heeft geen recht op bijstand degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland.
In artikel 17, eerste lid, eerste volzin, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebben-de aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
In artikel 54, derde lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet, dan wel een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het bijstandverlenend orgaan de kosten van de bijstand terug voor zover de aanvulling ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.
Op grond van artikel 60, vierde lid, van de Participatiewet verrekent het college een openstaande schuld die is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting met de algemene bijstand.
5. Op grond van de artikelen 10 en 13, derde lid, van de Beleidsregels terug- en invordering gemeente Schouwen-Duiveland 2015, wordt direct ingehouden op de betaling van de bijstand met alles boven de beslagvrije voet ter verrekening van een fraudevordering.
Bewijslastverdeling
6. Een besluit tot herziening en terugvordering van een bijstandsuitkering is een voor de betrokkene belastend besluit. Dit betekent dat het aan het college is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden en dat op hem de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering van het recht op bijstand. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 november 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:2939).
Mocht het college overgaan tot herziening van het recht op bijstand?
7. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de onderzoeksbevindingen van het college, in onderlinge samenhang bezien, een voldoende grondslag voor de conclusie dat eiseres in het buitenland verbleef van 7 september 2018 tot en met 11 september 2018, 17 oktober 2018 tot en met 22 oktober 2018, 15 november 2018 tot en met 20 november 2018, 22 november 2018 tot en met 26 november 2018, 7 december 2018 tot en met 31 december 2018, 29 januari 2019 tot en met 19 februari 2019, 21 maart 2019 tot en met 16 april 2019, 9 mei 2019 tot en met 31 mei 2019, 4 juli 2019, 4 oktober 2020 tot en met 11 oktober 2020, en 14 november 2020 tot en met 8 december 2020. De rechtbank hecht daarbij met name waarde aan het door eiseres ondertekende verslag van het gesprek dat plaatsvond op 23 februari 2021, in combinatie met de overgelegde vliegtickets en bankaf-schriften van eiseres. Eiseres wordt niet gevolgd in haar enkele stelling dat haar ex-partner de afschriften van de betrokken vliegtickets heeft vervalst en dat zij de betreffende vluchten niet daadwerkelijk heeft gemaakt, nu eiseres deze stelling op geen enkele manier heeft onderbouwd. Gezien het voorgaande mocht het college eiseres tegenwerpen dat zij in de hierboven genoemde periodes in het buitenland verbleef. Nu deze periodes de wettelijk toegestane vier weken te boven gingen, was eiseres ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Participatiewet in de te betrokken periodes uitgesloten van het recht op bijstand.
8. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de onderzoeksbevindingen van het college onvoldoende grondslag voor de conclusie dat eiseres in het buitenland (in Duitsland) verbleef in de periode van 6 augustus 2019 tot en met 12 augustus 2019. Van deze periode zijn geen vliegtickets aanwezig in het dossier. Het college heeft zich naast de melding van de ex-partner van eiseres daarom nadrukkelijk gebaseerd op een YouTube-filmpje, het ontbreken van pintransacties in de eigen woonomgeving. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het gestelde verblijf van eiseres in het buitenland in genoemde periode hiermee echter onvoldoende aannemelijk gemaakt. De link van het filmpje kan inmiddels niet meer worden geopend, zodat de rechtbank hier geen betekenis aan kan toekennen. Uit het enkele feit dat in deze korte periode niet in de woonomgeving is gepind, blijkt nog niet dat eiseres in het buitenland verbleef, nu zij ook met contant geld uitgaven kan hebben gedaan voor haar levensonderhoud. Het ontbreken van pintransacties en de melding van de ex-partner zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende om het verblijf in het buitenland aan te nemen. Dit betekent dat het college ten onrechte is overgegaan tot herziening van het recht op bijstand over deze periode, en dat het bestreden besluit in zoverre geen stand kan houden.
9. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het college (volledig) had moeten afzien van herziening van haar recht op bijstand in verband met haar persoonlijke omstandigheden. De omstandigheid dat eiseres onder druk zou hebben gestaan van haar ex-partner en daardoor niet verwijtbaar zou hebben gehandeld speelt geen rol, omdat de inlichtingenplicht volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1222) een geobjectiveerde verplichting is. Verder is de reden van een (langduriger) verblijf buiten Nederland naar vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 mei 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1083) op zichzelf ook niet van belang.
10. Gezien het voorgaande is het college op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet terecht overgegaan tot het herzien van het recht op bijstand over de betrokken periodes, met uitzondering van de periode van 6 augustus 2019 tot en met 12 augustus 2019. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd, voor zover het betrekking heeft op deze periode.
Mocht het college tot de betrokken terugvordering overgaan?
11. Omdat het college terecht is overgegaan tot het herzien van het recht van eiseres op bijstand over de hierboven genoemde periodes, was het college ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet ook gehouden om over te gaan tot het terugvorderen van de over deze periodes verleende bijstand. Eiseres heeft de hoogte van het terugvorderingsbedrag als zodanig niet betwist, maar enkel gesteld dat de beslagvrije voet bij de terugvordering ten onrechte op 95% is vastgesteld en dat ten onrechte niet is onderzocht of de beslagvrije voet in dit geval kon worden verhoogd.
12.
De Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv) regelt de berekening van de beslagvrije voet in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Uit artikel 475c, lid 1, onderdeel a, Rv volgt dat een beslagvrije voet is verbonden aan vorderingen tot periodieke betaling van uitkeringen op grond van de Participatiewet. De berekening van de hoogte van de beslagvrije voet is neergelegd in de artikelen 475da en 475db Rv. Uit artikel 475dc Rv volgt dat, als deze berekening leidt tot een beslagvrije voet die hoger is dan 95% van het maandelijkse inkomen, de beslagvrije voet in afwijking van die artikelen 95% bedraagt van het maandelijkse inkomen dat de geëxecuteerde ontvangt op basis van zijn vorderingen tot periodieke betaling genoemd in – onder meer - artikel 475c, eerste lid, onderdeel a, Rv (de uitkering op grond van de Participatiewet).
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht, rekening houdend met een beslagvrije voet van 95%, 5% op de (netto) bijstandsuitkering van eiseres ingehouden, om daarmee de schuld die zij bij het college heeft te verrekenen. Het is namelijk de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever dat schulden ook worden betaald door een schuldenaar die op of net onder bijstandsniveau leeft. Dit blijkt uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2016/2017, 34628, nr. 3, p. 11-12) bij de Wvbvv. Het beroep van eiseres ter zitting op het evenredigheidsbeginsel slaagt daarom niet, waarbij de rechtbank opmerkt dat de Rv en de Wvbvv wetten in formele zin zijn. Eiseres wordt ook niet gevolgd in haar stelling dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of de beslagvrije voet in haar geval kon worden verhoogd. Eiseres heeft niet gesteld en onderbouwd dat er omstandigheden, in de zin van hoge woonkosten, zijn die zouden moeten leiden tot verhoging van de beslagvrije voet.
14. Het college kan besluiten om van terugvordering af te zien als sprake is van een dringende reden. Dringende redenen kunnen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die de terugvordering voor een betrokkene heeft. Uit vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019: 3710) vloeit voort dat alleen van een dringende reden sprake is als de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële consequenties heeft voor de betrokkene. Het moet gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van genoemde consequenties. De rechtbank ziet in de gestelde problemen van eiseres met haar ex-partner geen reden om van dringende redenen uit te gaan, nu deze problemen niet kunnen worden teruggevoerd tot de bestreden terugvordering.
Conclusie
15. Gelet op wat in overweging 8 van deze uitspraak is overwogen, worden de beroepen gegrond verklaard. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen voor zover deze betrekking hebben op de periode van 6 augustus 2019 tot en met 12 augustus 2019. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, door beide primaire besluiten te herroepen voor zover deze betrekking hebben op de periode van 6 augustus 2019 tot en met 12 augustus 2019.
Griffierecht en proceskosten
16. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De bezwaren tegen de primaire besluiten en de beroepen tegen de bestreden besluiten zijn gelijktijdig behandeld op een hoorzitting, respectievelijk een zitting van de rechtbank. Verder zijn de (aanvullende) bezwaarschriften en beroepschriften door dezelfde rechtsbijstandsverlener ingediend, en zijn de werkzaamheden in de betrokken zaken nagenoeg identiek. Hierdoor worden de zaken beschouwd als één zaak, en worden de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.600,-, op basis van 4 punten (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op een hoorzitting in de bezwaarfase met ieder een waarde per punt van € 541,-, en 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van de rechtbank met ieder een waarde per punt van € 759,-), met wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten, voor zover deze betrekking hebben op de periode van 6 augustus 2019 tot en met 12 augustus 2019;
- herroept de primaire besluiten, voor zover deze betrekking hebben op de periode van 6 augustus 2019 tot en met 12 augustus 2019;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de bestreden besluiten;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van (in totaal) € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 23 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.