ECLI:NL:RBZWB:2022:7887
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar tegen aanslag inkomstenbelasting en verzoek om ambtshalve vermindering
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2022, wordt het beroep van de belanghebbende behandeld, die stelt dat de inspecteur van de Belastingdienst niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet binnen de wettelijk vereiste termijn heeft beslist op het bezwaar, dat op 30 december 2021 is ingediend. De rechtbank overweegt dat de inspecteur, ondanks het verstrijken van de termijn, nog geen besluit heeft genomen en dat dit aanleiding geeft om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank concludeert dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de termijn voor het indienen van het bezwaar is overschreden. Hierdoor is de inspecteur geen dwangsom verschuldigd voor het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
Daarnaast wordt het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV behandeld. De rechtbank stelt vast dat ook op dit verzoek niet tijdig is beslist. De rechtbank draagt de inspecteur op om binnen vier weken na de beslissing over de aanwijzing van verzoeken als 'massaal bezwaar plus' een beslissing te nemen op het verzoek om ambtshalve vermindering. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de inspecteur de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van besluiten en veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende.