ECLI:NL:RBZWB:2022:7884

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
BRE-19-2314
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over proceskostenvergoeding in belastingzaak

Op 22 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetprocedure van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak over proceskostenvergoeding. De zaak betreft een belastingkwestie waarbij belanghebbende in beroep ging tegen een uitspraak van de inspecteur van de belastingdienst. Tijdens de zitting op 23 februari 2022 trok belanghebbende het beroep in, maar verzocht om vergoeding van proceskosten. De rechtbank kende een vergoeding van € 227,70 toe voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand ter zitting, maar wees andere kosten af omdat deze niet door de gemachtigde waren verricht.

Belanghebbende stelde in het verzet dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding had toegekend voor andere proceshandelingen, en voerde aan dat de gemachtigde bij de gehele procedure betrokken was geweest. De inspecteur betwistte deze claim en stelde dat er geen aanleiding was voor een hogere kostenvergoeding. De rechtbank oordeelde dat er geen recht bestond op een hogere vergoeding dan reeds was toegekend. De rechtbank verduidelijkte dat de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand alleen voor vergoeding in aanmerking komen als deze zijn verricht in de beroepsfase, en dat de bewijslast hiervoor bij belanghebbende ligt.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 19/2314

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2022 op het verzet van

[belanghebbende] , te [woonplaats] belanghebbende,

(gemachtigde: mr. M.C.J. Schoenmakers).

Procesverloop

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst van 5 april 2019 beroep ingesteld.
Het beroep is, gelijktijdig met andere zaken, behandeld op de zitting van 23 februari 2022. Belanghebbende heeft het beroep ter zitting ingetrokken en daarbij verzocht om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten op basis van de forfaitaire bedragen. Belanghebbende geeft daarbij aan dat advocaatkosten zijn gemaakt.
Bij uitspraak van 6 april 2022 heeft de rechtbank beslist op het verzoek om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten [1] . De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in de beroepsfase ten bedrage van
€ 227,70. Deze vergoeding is toegekend voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand ter zitting en daarvoor is 1 punt toegekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) alsmede een factor 1,5 vanwege samenhang en een factor 1 voor het gewicht van de zaken. Het aan de onderhavige procedure toegekende bedrag bedraagt 1/5 deel van het totale bedrag aan toegekende proceskostenvergoeding in verband met de gezamenlijke behandeling met de overige procedures. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is voor toekenning van een vergoeding van overige proceshandelingen, omdat de processtukken zijn opgesteld door de partner van belanghebbende en niet door gemachtigde.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Gemachtigde heeft in eerste instantie verzocht om op een zitting te worden gehoord. Na telefonisch onderhoud met de griffier heeft gemachtigde gemeld dat de zaak schriftelijk afgedaan kan worden en dat er geen behoefte is aan een zitting.

Overwegingen

Belanghebbende voert tegen de uitspraak van de rechtbank in de kern aan dat de rechtbank voor de door gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend. Belanghebbende stelt dat gemachtigde bij de gehele procedure betrokken is geweest en verwijst ter onderbouwing naar afschriften van facturen van gemachtigde. Naast het bijwonen van de zitting stelt gemachtigde de processtukken die door (de partner van) belanghebbende zijn opgesteld te hebben gecontroleerd en deze ook te hebben besproken met (de partner van) belanghebbende. Verder verliep de correspondentie via het kantoor van gemachtigde. Derhalve is er volgens belanghebbende sprake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De inspecteur betwist dat gemachtigde betrokken is geweest bij de opmaak en indiening van het beroepschrift, en ziet geen aanleiding voor toekenning van een hogere kostenvergoeding dan de rechtbank reeds heeft toegekend.
De rechtbank stelt voorop dat, anders dan gemachtigde kennelijk meent, in de bestreden uitspraak niet is geoordeeld dat geen sprake zou zijn van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Immers, voor de rechtsbijstand van gemachtigde tijdens de zitting is door de rechtbank op grond van het Besluit 1 punt toegekend. De rechtbank begrijpt het verzet van belanghebbende aldus dat belanghebbende stelt dat ook beroepsmatig bijstand is verleend voor andere proceshandelingen dan de aanwezigheid ter zitting en dat daarvoor door de rechtbank ten onrechte geen vergoeding is toegekend.
De rechtbank is van oordeel dat geen recht bestaat op een hogere vergoeding dan reeds is toegekend bij de bestreden uitspraak. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Artikel 1 van het Besluit bepaalt dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking kan hebben op de aldaar genoemde kosten, waaronder de onder a) genoemde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het bedrag van de onder a) genoemde kosten wordt op grond van de bijlage bij het Besluit vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig onderdeel A van de bijlage bij het Besluit. De rechtbank stelt vast dat gemachtigde, met uitzondering van zijn aanwezigheid ter zitting, geen proceshandelingen heeft verricht die zijn opgenomen in onderdeel A van de bijlage bij het Besluit. Het beroepschrift is immers door belanghebbende onder eigen naam ingediend en andere proceshandelingen (anders dan de zitting) zijn er in de beroepsfase niet geweest.
Dat neemt niet weg dat ook de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand die is verleend bij de voorbereiding van het beroepschrift en andere proceshandelingen voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, zulks met toepassing van artikel 2, lid 3, van het Besluit [2] . De bewijslast hiervoor rust op belanghebbende.
Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de door gemachtigde overgelegde facturen en de daarop vermelde data en omschrijvingen niet de gevolgtrekking worden verbonden dat het door gemachtigde aan belanghebbende in rekening gebrachte bedrag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op rechtskundige bijstand verleend in de beroepsfase in het kader van de onderhavige zaak.
In wat de gemachtigde heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 6 april 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de bestreden uitspraak in stand blijft.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, voorzitter, en mr. M.M. Dondorp – Loopstra en mr. V.A. Burgers, leden, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 22 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl..
De griffier
De voorzitter,
(De rechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a in verbinding met artikel 8:54 van de Awb.
2.vgl. Hoge Raad 11 december 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1772, en Hoge Raad 14 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE:4171.