ECLI:NL:RBZWB:2022:7877

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
22/4427
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in belastingzaak over rechtsherstel box 3

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. De belanghebbende, die bezwaar had gemaakt tegen de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018, stelde dat de inspecteur van de belastingdienst niet tijdig had gehandeld met betrekking tot het rechtsherstel in box 3. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende haar bezwaar had ingediend als massaal bezwaar tegen de vermogensrendementsheffing in box 3. De inspecteur was verplicht om binnen zes maanden na de collectieve uitspraak over het massaal bezwaar, die op 4 februari 2022 was gedaan, de definitieve aanslag te verminderen. Dit betekende dat de inspecteur uiterlijk op 4 augustus 2022 een beslissing had moeten nemen.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat zij onbevoegd is om het beroep van de belanghebbende te behandelen. Dit is gebaseerd op de wetgeving die bepaalt dat tegen besluiten die zijn genomen op grond van belastingwetgeving alleen beroep kan worden ingesteld als het gaat om voor bezwaar vatbare beschikkingen. Aangezien het hier ging om het uitblijven van een individuele beslissing naar aanleiding van de collectieve uitspraak, was er geen recht op bezwaar of beroep. De rechtbank heeft de belanghebbende geïnformeerd dat zij haar geschil kan voorleggen aan de burgerlijke rechter, maar dat de rechtbank zelf niet bevoegd is om deze zaak te behandelen.

De rechtbank heeft zich kennelijk onbevoegd verklaard en heeft de griffier opgedragen het betaalde griffierecht van € 50 aan de belanghebbende te vergoeden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4427

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld omdat de inspecteur volgens haar niet op tijd over is gegaan tot de afwikkeling van het rechtsherstel met betrekking tot box 3.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018.
Het bezwaar van belanghebbende is aangemerkt als massaal bezwaar tegen de vermogensrendementsheffing in box 3.
Met dagtekening 4 februari 2022 is collectief uitspraak gedaan inzake de massaalbezwaarprocedure.
Volgend op de uitspraak op bezwaar inzake de massaalbezwaarprocedure heeft belanghebbende recht op rechtsherstel box 3. De definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) van belanghebbende moet in dat kader worden verminderd.
Uit artikel 25e, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) volgt dat de inspecteur binnen zes maanden na de collectieve uitspraak de definitieve aanslag IB/PVV dient te verminderen. De inspecteur diende dus uiterlijk 4 augustus 2022 de verminderingsbeslissing te nemen.
Op 26 juli 2022 heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld omdat er nog geen uitvoering is gegeven aan het rechtsherstel box 3.
Bij brief van 19 september 2022 binnengekomen bij de rechtbank op 20 september 2022, komt belanghebbende in beroep omdat volgens haar niet binnen de termijn voor het bieden van rechtsherstel is beslist door de inspecteur. Belanghebbende heeft daarbij verzocht om toekenning van een dwangsom.
Het niet tijdig nemen van een besluit wordt op grond van de wet gelijkgesteld met het nemen van een besluit voor wat betreft de toepassing voor de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep. [1] Indien belanghebbende beroep instelt wegens het niet tijdig beslissen door een bestuursorgaan, hoeft niet vooraf bezwaar te worden gemaakt. [2] Desalniettemin is het wel vereist dat de rechtbank bevoegd is om het beroep te behandelen. En naar het oordeel van de rechtbank wordt aan dat vereiste niet voldaan.
Op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en de onderdelen a en b, van de AWR kan, in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld, indien het een voor bezwaar vatbare beschikking betreft. Hieruit volgt dat niet tegen elk besluit dat is genomen op grond van een wettelijk voorschrift betreffende belastingen, bezwaar en beroep kan worden ingesteld. Volgens dit zogenaamde gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat bezwaar en – in het verlengde daarvan – beroep slechts open tegen een besluit met betrekking waartoe in de belastingwet is bepaald dat daartegen beroep kan worden ingesteld.
Het gaat hier om het uitblijven van een individuele beslissing naar aanleiding van de collectieve uitspraak op bezwaar. Op grond van de wet zijn er geen beroepsmogelijkheden opengesteld tegen deze beslissing, ondanks dat deze wel ingevolge de belastingwet worden genomen. [3] Daarom bestaat er geen recht om bezwaar te maken. [4] Om beroep in te kunnen stellen bij de belastingrechter, is dat wel een vereiste. [5] Dat betekent dat de rechtbank kennelijk onbevoegd is om van een dergelijke beslissing kennis te nemen. En dat geldt dan ook voor de daarmee samenhangende beslissingen, zoals de door belanghebbende verzochte dwangsom. [6]
Dit betekent niet dat belanghebbende dit geschil niet voor een rechter aan de orde kan stellen. Dat kan belanghebbende wel, maar hij moet dan bij de burgerlijke rechter zijn. De rechtbank kan dit beroepschrift niet doorsturen naar de burgerlijke rechter, omdat voor het inleiden van een civiele procedure andere regels gelden dan voor een bestuursrechtelijke procedure.
De rechtbank verklaart zich op dit punt kennelijk onbevoegd. De kennelijke onbevoegdheid geldt tevens voor het verzoek van belanghebbende om toekenning van een dwangsom.
Aangezien de rechtbank onbevoegd is, zal aan de griffier worden opgedragen het griffierecht dat is betaald terug te betalen aan belanghebbende.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich onbevoegd;
  • draagt de griffier op het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 23 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 6:2 van de Awb.
2.Artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onderdeel f van de Awb.
3.Immers worden deze beslissingen genomen op grond van artikel 25e, vierde lid van de AWR.
4.Zie artikel 7:1, eerste lid van de Awb.
5.Zie artikel 26, eerste lid, aanhef en onderdeel b van de AWR in combinatie met artikel 8, lid 9 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.
6.Zie Hoge Raad 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1797.