ECLI:NL:RBZWB:2022:7861

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1385
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag doelgroepverklaring loonkostenvoordeel voor oudere werknemers

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres, een B.V., tegen de afwijzing van de aanvraag voor een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel voor werknemers van 56 jaar of ouder, zoals geregeld in de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl). De aanvraag was door het UWV afgewezen omdat deze niet binnen de vereiste termijn van drie maanden na aanvang van het dienstverband was ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om het UWV de gelegenheid te geven om te overwegen of de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 mei 2022 aanleiding gaf om het standpunt te herzien. Het UWV heeft echter besloten het eerdere standpunt te handhaven.

De rechtbank oordeelt dat de aanvraag van eiseres terecht is afgewezen, omdat deze meer dan drie maanden na indiensttreding van de werknemer was ingediend. Eiseres voerde aan dat specifieke omstandigheden, zoals coronamaatregelen en de bewindvoering van de werknemer, de vertraging hadden veroorzaakt. De rechtbank stelt echter vast dat de wettelijke termijn van drie maanden niet kan worden overschreden, ongeacht de omstandigheden. De rechtbank benadrukt dat de wetgever met deze termijn beoogt te voorkomen dat loonkostenvoordelen met terugwerkende kracht worden aangevraagd voor reeds bestaande dienstbetrekkingen.

De rechtbank concludeert dat het UWV de aanvraag niet had kunnen toewijzen, ook al zou de werknemer zonder het loonkostenvoordeel zijn aangenomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en openbaar gemaakt op 20 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1385 WTL

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag voor een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel voor werknemers van 56 jaar of ouder in de zin van de Wet tegemoetkomingen loondomein (hierna: Wtl) ten behoeve van [naam werknemer] (werknemer).
Het UWV heeft de aanvraag met het besluit van 6 augustus 2021 afgewezen omdat deze niet binnen drie maanden na het begin van het dienstverband is ingediend.
Met het bestreden besluit van 19 januari 2022 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam betrokkene] , de gemachtigde van eiseres en [naam vertegenwoordiger] namens het UWV.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het UWV te laten bezien of de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 mei 2022 [1] aanleiding geeft om het in het bestreden besluit ingenomen standpunt te wijzigen. Op 20 september 2022 heeft het UWV in een brief laten weten dat er geen reden wordt gezien om het eerder ingenomen standpunt te verlaten. Eiseres heeft daar op 10 oktober 2022 op gereageerd.
Nadat geen van de partijen, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft aangegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek op 14 november 2022 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Doelgroepverklaring
De rechtbank beoordeelt of het UWV de aanvraag van eiseres om een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen omdat deze te laat is ingediend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Artikel 2.3, eerste lid, van de Wtl bepaalt dat de doelgroepverklaring wordt aangevraagd binnen drie maanden na aanvang van de dienstbetrekking. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat werknemer op 25 januari 2021 in dienst is getreden bij eiseres. Ook staat vast dat werknemer de aanvraag voor een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel voor oudere werknemers op 4 augustus 2021, ruim zes maanden na indiensttreding, heeft ingediend. De aanvraag is meer dan drie maanden na indiensttreding van werknemer en dus te laat ingediend.
Eiseres stelt dat het feit dat de aanvraag te laat is gedaan, niet aan haar mag worden tegengeworpen, gelet op specifieke omstandigheden die zich in haar situatie hebben voorgedaan in de aanvraagperiode. Eiseres wijst er daarbij op dat in de periode in geding coronamaatregelen golden, dat werknemer in verband met zijn bewindvoering zelf ook niet wist of hij tekenbevoegd was en dat eiseres afhankelijk was van de medewerking van de bewindvoerder.
De door eiseres geschetste omstandigheden kunnen echter niet leiden tot het oordeel dat het UWV de aanvraag, in afwijking van het bepaalde in artikel 2.3, eerste lid, van de Wtl, toch had moeten toewijzen. De termijn van drie maanden waarbinnen een doelgroepverklaring moet worden aangevraagd is een wettelijke termijn waarvan niet - ook niet vanwege de door eiseres geschetste omstandigheden - kan worden afgeweken. De rechtbank begrijpt dat deze uitkomst voor eiseres zeer onbevredigend is, maar (de tekst en de wetsgeschiedenis van) de Wtl is duidelijk en laat geen ruimte voor een andere uitleg of toepassing. [2]
Uit de memorie van toelichting [3] van de Wtl volgt namelijk dat met de drie maandentermijn wordt voorkomen dat loonkostenvoordelen voor reeds langere tijd lopende dienstbetrekkingen met terugwerkende kracht worden aangevraagd. Achtergrond hiervan is dat bij een reeds langer lopende dienstbetrekking, waarvoor pas na meer dan drie maanden een doelgroepverklaring wordt aangevraagd, aannemelijk is dat deze dienstbetrekking ook zou zijn aangegaan zonder de toekenning van een loonkostenvoordeel. Een loonkostenvoordeel draagt dan niet bij aan de doelstelling om de in hoofdstuk II van de Wtl genoemde doelgroepen gemakkelijker aan het werk te helpen. Na het verstrijken van de drie maandentermijn kan de doelgroepverklaring niet meer worden verstrekt en kan de werkgever geen aanspraak meer maken op het betreffende loonkostenvoordeel, ook niet met betrekking tot toekomstige perioden van het dienstverband.
Anders dan in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 mei 2022, is namens eiseres in de onderhavige zaak ter zitting verklaard dat werknemer ook zonder loonkostenvoordeel zou zijn aangenomen en dat de arbeidsovereenkomst van werknemer ondanks het ontbreken van een doelgroepverklaring inmiddels is verlengd. Het loonkostenvoordeel was dus niet van doorslaggevende betekenis voor eiseres om de oudere werknemer te werk te stellen. De wetgever heeft in de wetsgeschiedenis uitdrukkelijk overwogen dat in die situatie geen ruimte bestaat om na het verstrijken van de aanvraagtermijn alsnog de doelgroepverklaring te verstrekken en de werkgever in aanmerking te laten komen voor het loonkostenvoordeel.
Hoorplicht
In het dossier bevindt zich een telefoonnotitie waarin staat vermeld: “
Omdat het bezwaar duidelijk is, geeft [naam gemachtigde] aan dat zij geen HZ (de rechtbank begrijpt: hoorzitting) nodig vindt”.De rechtbank stelt vast dat namens eiseres ter zitting is verklaard dat de inhoud van deze notitie correct is en dat eiseres heeft afgezien van het recht om te worden gehoord. Dit betekent dat van schending van de hoorplicht naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is.

Conclusie en gevolgen

Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat de aanvraag voor een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel terecht door het UWV is afgewezen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. I.M. Josten, leden, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 20 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op::

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Artikel 2.1, aanhef en onder a, van de Wtl bepaalt - voor zover hier van belang - dat een werkgever in de loonaangifte een verzoek kan doen voor een tegemoetkoming loonkostenvoordeel oudere werknemer.
Artikel 2.3, eerste lid, van de Wtl over de doelgroepverklaring bepaalt - voor zover hier van belang - dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uitsluitend aan degene die een dienstbetrekking met een werkgever aangaat en, met inachtneming van artikel 2.2, tweede tot en met vierde lid, voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met c, op diens verzoek een verklaring verstrekt dat deze werknemer aan de genoemde voorwaarden voldoet. De doelgroepverklaring wordt aangevraagd binnen drie maanden na aanvang van de dienstbetrekking.

Voetnoten

2.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:191.
3.Kamerstukken II 2015/16, 34 528, nr. 3, p. 32.