In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van een doelgroepverklaring LKV door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, werkzaam bij [stichting], had op 18 maart 2021 een aanvraag ingediend voor een doelgroepverklaring, maar deze werd afgewezen omdat de aanvraag niet binnen de vereiste termijn van zes maanden na indiensttreding was ingediend. Eiser stelde dat hij pas vier maanden na zijn aanvraag te horen had gekregen dat er geen doelgroepverklaring was, en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij al over een doelgroepverklaring beschikte, aangezien hij eerder door het Uwv was gekeurd en in het doelgroepregister stond ingeschreven.
De rechtbank oordeelde dat de strikte toepassing van de termijn voor het indienen van de aanvraag niet in lijn was met de doelstellingen van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl). De rechtbank benadrukte dat de wet bedoeld is om werkgevers te stimuleren om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. De rechtbank vond dat er ruimte moest zijn om van de termijn af te wijken, vooral gezien de omstandigheden van de zaak en de geringe overschrijding van de termijn. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken de doelgroepverklaring aan eiser te verstrekken. Tevens werd bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiser moest vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van een flexibele benadering in het bestuursrecht, vooral in situaties waarin de strikte toepassing van regels kan leiden tot onbillijke gevolgen voor de betrokken partijen. De rechtbank heeft hiermee een precedent geschapen voor toekomstige zaken waarin de aanvraagtermijnen in het kader van de Wtl aan de orde zijn.