ECLI:NL:CRVB:2022:191

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
20/3315 WTL
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag doelgroepverklaring loonkostenvoordeel door Uwv na termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die op 21 januari 2019 in dienst trad bij een B.V., diende zijn aanvraag voor de doelgroepverklaring niet binnen de vereiste termijn van drie maanden in. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen omdat deze pas op 29 april 2019 was ontvangen, terwijl deze uiterlijk op 21 april 2019 ingediend had moeten worden. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en het hoger beroep dat appellant heeft ingesteld, is eveneens afgewezen. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft het oordeel van de rechtbank en voegt daaraan toe dat er geen bewijs is dat de aanvraag eerder is ingediend dan op de datum die het Uwv heeft vastgesteld. De Raad stelt dat de achtergrond van de termijn van drie maanden is dat een aanvraag voor een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel tijdig moet worden ingediend om te waarborgen dat het loonkostenvoordeel daadwerkelijk bijdraagt aan het werkgelegenheidsdoel. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20/3315 WTL
Datum uitspraak: 19 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 31 augustus 2020, 19/2277 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 16 december 2021. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.C. Bastings-Vangangelt.
OVERWEGINGEN
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1961, is op 21 januari 2019 in dienst getreden bij [Naam B.V.] B.V. In verband hiermee heeft hij een aanvraag ingediend voor een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel voor oudere werknemers.
1.2.
Bij besluit van 21 mei 2019 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 9 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant de aanvraag niet binnen drie maanden na aanvang van zijn dienstbetrekking heeft ingediend, aangezien de aanvraag is ontvangen op 29 april 2019. Niet gebleken is dat appellant de aanvraag eerder heeft ingediend
.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de doelgroepverklaring loonkostenvoordeel op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) binnen drie maanden na aanvang van de dienstbetrekking moet worden aangevraagd. Dit betekent in het geval van appellant dat de aanvraag uiterlijk op 21 april 2019 had moeten zijn ingediend. Met het Uwv is de rechtbank van oordeel dat er geen enkel objectief aanknopingspunt is om mee te gaan in de stelling van appellant dat hij de aanvraag al op 19 april 2019 (digitaal) heeft ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is het door het Uwv overgelegde systeemdocument toereikend voor de conclusie dat de aanvraag op 29 april 2019 (digitaal) is ingediend. Dat appellant op het tijdstip van die aanvraag (15.04 uur) op zijn werk was, sluit niet uit dat hij de aanvraag op dat moment heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat – uitgaande van de aanvraagdatum 29 april 2019 – de aanvraag te laat is ingediend. Het Uwv was daarom op grond van artikel 2.3 eerste lid, van de Wtl verplicht de aanvraag af te wijzen. Een mogelijkheid om van die termijn uit coulanceoverwegingen af te wijken, biedt de bepaling niet.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het aannemelijk is dat de informatie uit het computersysteem van het Uwv niet juist is. Appellant heeft er in dit verband op gewezen dat het Uwv zich in eerste instantie op het standpunt heeft gesteld dat hij de aanvraag zou hebben ingediend op 29 april 2019, om 00.00 uur. Nadien is dit standpunt gewijzigd en zou de aanvraag op maandag 29 april 2019 om 15.04 bij het Uwv zijn binnen gekomen.
Volgens appellant blijkt hieruit dat de kans groot is dat er bepaalde zaken zijn blijven 'hangen' in het computersysteem van het Uwv en dat daardoor de doelgroepverklaring pas op 29 april 2019 is binnen gekomen in plaats van 19 april 2019.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In hoger beroep is uitsluitend in geschil of het Uwv de aanvraag van appellant om een doelgroepverklaring terecht heeft afgewezen omdat appellant deze niet binnen drie maanden na aanvang van zijn dienstbetrekking heeft aangevraagd.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak voldoende gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat niet gebleken is dat het Uwv op enig moment heeft gesteld dat de verklaring om 00:00 uur zou zijn ontvangen. Het Uwv heeft slechts gesteld dat het besluit uiterlijk 21 april 2019 moest zijn ontvangen en het pas op 29 april 2019 is ontvangen. Het Uwv heeft terecht geen aanleiding gezien om van artikel 2.3, eerste lid, van de Wtl af te wijken. Zoals ter zitting is besproken, blijkt uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2015/16, 34 528, nr. 3, p. 31-31) immers dat achtergrond van de drie maandentermijn is dat bij een reeds langere tijd lopende dienstbetrekking waarvoor pas na meer dan drie maanden een doelgroepverklaring wordt aangevraagd, aannemelijk is dat deze dienstbetrekking ook zou zijn aangegaan zonder de toekenning van een loonkostenvoordeel. Een loonkostenvoordeel draagt dan niet bij aan de doelstelling om betrokkene gemakkelijker aan het werk te helpen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) C.G. van Straalen