In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW) uitkering door het UWV. Het UWV had op 19 maart 2021 besloten de uitkering van eiseres te beëindigen per 20 april 2021, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond op 7 maart 2022. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 9 november 2022 door de rechtbank is behandeld.
De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onderzocht, waarbij rapporten van verschillende verzekeringsartsen zijn betrokken. Eiseres had klachten van nek- en rugpijn, hoofdpijn en psychische problemen, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres in staat was om passende arbeid te verrichten. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat de door hen vastgestelde beperkingen adequaat zijn. Eiseres heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de medische oordelen van het UWV zouden ondermijnen.
De rechtbank heeft ook de geschiktheid van de door het UWV aangeduide functies beoordeeld. Eiseres stelde dat deze functies niet passend waren vanwege haar vaardigheden en taalbeheersing. De rechtbank oordeelde echter dat de functies, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen, geschikt waren voor eiseres. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 20 april 2021 terecht was.