ECLI:NL:RBZWB:2022:7615

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
BRE 18/5845 en 18/5846
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing geheimhouding in belastingrechtelijke informatiebeschikkingen

Op 15 december 2022 heeft de geheimhoudingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen over het verzoek van de inspecteur van de Belastingdienst om geheimhouding van bepaalde stukken in het kader van informatiebeschikkingen. De zaak betreft de vraag of de inspecteur terecht informatiebeschikkingen heeft afgegeven aan de belanghebbende. De inspecteur had eerder stukken overgelegd, waarvan hij een deel geheim wilde houden op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De geheimhoudingskamer heeft besloten geen zitting te houden, omdat de belanghebbende zich al voldoende schriftelijk had kunnen uitlaten over de redenen voor geheimhouding.

De geheimhoudingskamer heeft de verzoeken om geheimhouding beoordeeld aan de hand van de belangen van de inspecteur en de belanghebbende. Voor documenten I en II heeft de rechtbank geoordeeld dat het belang van geheimhouding zwaarder weegt dan het belang van de belanghebbende bij kennisneming. Voor document III is gedeeltelijke geheimhouding toegewezen, terwijl voor document IV de integrale geheimhouding niet gerechtvaardigd werd geacht. De rechtbank heeft de inspecteur de gelegenheid gegeven om binnen twee weken te reageren op de beslissing van de geheimhoudingskamer. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige geheimhoudingskamer
zaaknummers: BRE 18/5845 en 18/5846
Beslissing als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], domicilie kiezende te [plaats], belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Het verzoek

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 19 april 2019 een (nader) verweerschrift ingediend. Op 23 november 2021 heeft de inspecteur een omvangrijk geheel van (nadere) op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd op een USB-stick. Uit de stukken leidt de geheimhoudingskamer af dat enkele documenten niet eerder verstrekt zijn of op de USB-stick zijn opgenomen omdat de inspecteur daarvoor een beroep op geheimhouding doet. De hoofdzaak heeft, kort gezegd, betrekking op de vraag of terecht informatiebeschikkingen aan belanghebbende zijn afgegeven.
1.2.
Bij brief van 23 november 2021 heeft de inspecteur een andere USB-stick overgelegd met ongeschoonde versies van stukken die hij (gedeeltelijk) geheim wil houden (de geheimgehouden stukken). Daarbij is verzocht om geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb.
1.3.
De geheimgehouden stukken zijn als volgt te omschrijven:
- Document I: informatie uit een onderzoek bij een derde;
- Document II: informatie uit een onderzoek bij een derde;
- Document III: integrale versie gespreksverslag [naam 1]; [1]
- Document IV: rapport [naam 2] ([naam 2]).
1.4.
De inspecteur heeft het verzoek toegelicht en heeft als gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb de volgende redenen opgegeven:
Met betrekking tot Document I en II doet de inspecteur een beroep op zijn belang van een effectieve onderzoeks- en controlestrategie.
Met betrekking tot Document III doet de inspecteur een beroep op de omstandigheid dat enkele passages bedrijfsgevoelig zijn voor de betreffende organisatie.
Met betrekking tot Document IV doet de inspecteur een beroep op de effectiviteit van de door de overheden uit te oefenen controle op hun nationale belastingwetgeving en het gemeenschapsrecht, het feit dat al diverse informatie is verstrekt, het schaden van het vertrouwen tussen de deelnemende lidstaten en het belang van een effectieve onderzoeks- en controlestrategie.
1.5.
Bij brief van 19 januari 2022 heeft belanghebbende gereageerd op het verzoek om geheimhouding en verklaard niet akkoord te gaan met geheimhouding. Ook is niet ingestemd met beperkte kennisneming van de stukken.
1.6.
Op verzoek van partijen is de behandeling van de geheimhoudingszaak enige tijd aangehouden. Naar aanleiding van een bericht van partijen is de behandeling hervat.

2.Overwegingen

Geen zitting
2.1.
De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet geschikt is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen. [2] De geheimhoudingskamer komt tot dit oordeel omdat belanghebbende zich voldoende op schrift heeft kunnen uitlaten over de door de inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding en een zitting naar het oordeel van de rechtbank in het kader van deze geheimhoudingsprocedure weinig zal toevoegen.
Kader voor beoordeling
2.2.
De omstandigheid dat een stuk behoort tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb, brengt in beginsel met zich dat dit stuk in zijn geheel en ongeschoond dient te worden overgelegd. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt echter aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (
geheimhouding) of de rechtbank mee te delen dat uitsluitend de rechter die de hoofdzaak beslist (de hoofdkamer) kennis zal mogen nemen van deze stukken (
beperkte kennisneming). Ook biedt het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid stukken niet volledig (maar met onleesbaar gemaakte delen) aan de andere partij en de hoofdkamer ter kennis te brengen.
2.3.
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:
a. Geheimhouding: de (delen van de) stukken mogen door de inspecteur worden onthouden aan de hoofdkamer en aan de wederpartij; zowel de hoofdkamer als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding).
b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de hoofdkamer, maar de wederpartij kan geen kennisnemen van deze (delen van) stukken (beperkte kennisneming).
2.4.
Belanghebbende heeft geen toestemming verleend voor beperkte kennisneming (variant b). De geheimhoudingskamer zal daarom alleen beoordelen of geheimhouding (variant a) gerechtvaardigd is.
2.5.
Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Beoordeling van het verzoek
2.6.
De geheimhoudingskamer stelt voorop dat de beoordeling of een stuk is aan te merken als een op de zaak betrekking hebbend stuk in de zin van artikel 8:42 van de Awb en door de inspecteur moet worden overgelegd toebehoort aan de hoofdkamer. In het onderstaande toetst de geheimhoudingskamer alleen of geheimhouding van de geheimgehouden stukken (1.3) gerechtvaardigd is, waarbij wordt verondersteld dat deze stukken op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb zijn.
2.7.
De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennisgenomen van de geheimgehouden stukken en van de stukken van de hoofdzaak. De geheimgehouden stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om (delen) van de stukken geheim te houden.
2.8.
In wezen ligt in het verzoek van de inspecteur de vraag besloten of de inspecteur de hem ter beschikking staande informatie al met belanghebbende moet delen, terwijl het doel van de informatiebeschikking is het verkrijgen van informatie door de inspecteur van belanghebbende. De geheimhoudingskamer volgt de opvatting van Hof ’s-Hertogenbosch [3] dat in het kader van een procedure over de informatiebeschikking, het belang van de inspecteur bij geheimhouding anders moet worden gewogen dan wanneer, na het onherroepelijk worden van de informatiebeschikking, belastingaanslagen worden opgelegd. De besluitvorming van de inspecteur eindigt met het doen van uitspraken op bezwaar tegen de belastingaanslagen en dan zal de inspecteur belanghebbende in beginsel volledig op de hoogte moeten brengen van de informatie die hem bij zijn besluitvorming ter beschikking heeft gestaan. In de context van de informatiebeschikking is de geheimhoudingskamer in algemene zin van oordeel dat bij de afweging van belangen meer gewicht dient te worden toegekend aan het belang van de inspecteur om belanghebbende niet bekend te maken met de informatie waarover de inspecteur beschikt. Immers, zoals de inspecteur terecht opmerkt, kan dit het gevolg hebben dat belanghebbende de door hem te verstrekken informatie daarop afstemt en wordt het bovenvermelde doel van de informatiebeschikking in dat opzicht tenietgedaan.
2.9.
Met betrekking tot document I en II leidt dit tot de conclusie dat het belang van geheimhouding door de inspecteur zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij volledige kennisneming. De rechtbank verwerpt het argument van belanghebbende dat er geen risico is op afstemming van de informatieverzoeken omdat – kort gezegd – inmiddels duidelijk is hoe het zit en dat alle stukken verstrekt zijn. Dat is namelijk juist het voorwerp van geschil inzake de informatiebeschikkingen. De stelling van belanghebbende dat informatie zo snel mogelijk van interpretatie voorzien moet kunnen worden, is iets wat aan de orde komt in de fase nadat de procedure over de informatiebeschikking is afgerond. Het belang van de inspecteur bij geheimhouding van de derdenonderzoeken in het kader van zijn controlestrategie weegt dan ook zwaarder. Voor document I en document II wordt het verzoek om geheimhouding toegewezen.
2.10.
Met betrekking tot document III stemt belanghebbende in met geheimhouding van de geschoonde passages. Voor dit document wordt het verzoek om gedeeltelijke geheimhouding dan ook toegewezen.
2.11.
Met betrekking tot document IV is de rechtbank van oordeel dat integrale geheimhouding niet is gerechtvaardigd. Zoals de inspecteur zelf stelt en waar belanghebbende ook op wijst, is een groot deel van de informatie uit het [naam 2] al aan belanghebbende (al dan niet in het kader van een inzage) verstrekt. [4] Deze informatie vindt zijn weerslag in het rapport dat de inspecteur nu geheim wil houden. Niet valt in te zien wat dan het zwaarwegende belang van geheimhouding is. De rechtbank overweegt daarbij dat de inspecteur slechts in algemene zin heeft aangegeven dat het rapport [naam 2] geheimgehouden moet worden, en dat niet per passage heeft onderbouwd. Er is dan geen reden om te oordelen dat het rapport geheimgehouden moet worden. Bij bestudering van de stukken is desalniettemin aanstonds duidelijk dat hoofdstuk 7 en 8 de positiebepaling van de inspecteur en buitenlandse belastingdiensten betreft. Omdat de inspecteur zich ook heeft beroepen op de omstandigheid dat de bevindingen van het rapport van belang kunnen zijn voor de volledigheid van de informatieverstrekking, acht de rechtbank – gelet op het kader waarbinnen de beoordeling van het verzoek plaatsvindt – het belang bij geheimhouding van deze hoofdstukken zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij kennisneming daarvan. Niet gebleken is namelijk dat deze bevindingen op enig moment ook reeds met belanghebbende zijn gedeeld. De rechtbank verwerpt ook hier de argumenten van belanghebbende dat er geen risico is op afstemming van de verstrekking van stukken onder verwijzing naar overweging 2.9. De conclusie is dus dat het verzoek om geheimhouding van het rapport [naam 2] wordt toegewezen voor wat betreft de inhoudsopgave (op pagina 2 en 3) waarin delen van hoofdstukken 7 en 8 worden beschreven en de inhoud van de hoofdstukken 7 (vanaf pagina 22) en 8 (tot en met 8.4.3 op pagina 29). Voor de overige onderdelen van het rapport wordt het verzoek om geheimhouding afgewezen.
2.12.
Dit betekent dan ook dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van (delen van) de geheimgehouden stukken deels gerechtvaardigd en deels niet gerechtvaardigd is. De inspecteur wordt door de geheimhoudingskamer in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank mede te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de geheimhoudingskamer verbindt. Dit houdt in dat de inspecteur de keuze moet maken de tussenbeslissing van de geheimhoudingskamer (geheel) na te leven of dat niet (geheel) te doen, in welk laatste geval hij de uit toepassing van artikel 8:31 van de Awb mogelijkerwijs voortvloeiende consequenties daarvan zal moeten aanvaarden. [5]

3.Beslissing

De geheimhoudingskamer:
  • wijst het verzoek om geheimhouding toe voor de (delen van) stukken zoals beschreven in 2.9, 2.10 en 2.11;
  • wijst het verzoek om geheimhouding voor het overige af;
  • verzoekt de inspecteur om binnen twee weken na verzending van deze beslissing aan de rechtbank te berichten of hij bereid is de delen van geheimgehouden stukken waarvoor het verzoek is afgewezen in het geding te brengen, en zo ja, dit te doen binnen de genoemde termijn van twee weken na verzending van deze beslissing.
Deze beslissing is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier, op 15 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Dit document is in geschoonde versie – via de rechtbank – op papier aan belanghebbende verstrekt.
2.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1593, r.o. 3.31.
3.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 27 juli 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3632, r.o. 3.18
4.De rechtbank wijst specifiek op bundel 12 van de door de inspecteur op papier ingezonden zaakstukken.
5.Zie Hoge Raad 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3600