In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 december 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had op 30 januari 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd voor het jaar 2012, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.809 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 179 had. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar dit werd afgewezen, waarna hij beroep instelde.
De rechtbank heeft de zaak op 15 november 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en verschillende inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende een hoger loon heeft genoten dan het aangegeven loon. De rechtbank stelt het belastbaar inkomen uit werk en woning vast op € 44.179, wat leidt tot een gegrond beroep. Daarnaast wordt de inspecteur veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 3.596, en de Minister van Rechtsbescherming tot € 1.404. De rechtbank bepaalt ook dat de inspecteur het griffierecht van € 47 en proceskosten van € 1.787 aan belanghebbende moet vergoeden.
De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn voor bezwaar en beroep is overschreden met 57 maanden, wat aanleiding geeft voor de schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.