ECLI:NL:RBZWB:2022:7516

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1826
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van bijstandsuitkeringen op grond van de Participatiewet en de vraag naar dringende redenen om van terugvordering af te zien

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.W. de Bruin, heeft beroep aangetekend tegen de instandhouding van een terugvordering van bijstandsuitkeringen, die is opgelegd op basis van de Participatiewet. De terugvordering betreft een bedrag van € 30.457,88 aan algemene bijstand en € 143,00 aan bijzondere bijstand, die door het dagelijks bestuur zijn opgelegd na een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan eiser.

De rechtbank heeft op 25 oktober 2022 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van het dagelijks bestuur aanwezig waren. Eiser heeft aangevoerd dat de terugvordering onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen voor hem heeft, en dat deze gevolgen zijn psychische gesteldheid negatief beïnvloeden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat de terugvordering daadwerkelijk heeft geleid tot een verslechtering van de psychische situatie van eiser. De rechtbank concludeert dat de terugvordering op goede gronden is gehandhaafd en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de opgelegde terugvordering in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1826 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [woonplaats eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. J.W. de Bruin),
en
Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers(dagelijks bestuur)
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de besluit van 1 april 2021 (bestreden besluit) over de instandlating van de opgelegde terugvordering op grond van de Participatiewet.
1.2
Het dagelijks bestuur heeft bij besluit van 22 oktober 2020 (primaire besluit 1) een terugvordering van € 30.457,88 aan algemene bijstand en € 143,00 aan bijzondere bijstand opgelegd. Bij besluit van 20 november 2020 (primaire besluit 2) is de terugvordering met
€ 2.544,73 gecorrigeerd. Met het bestreden besluit van 1 april 2021 heeft het dagelijks bestuur de primaire besluiten gehandhaafd.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het dagelijks bestuur.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geding
2. De rechtbank beoordeelt of het dagelijks bestuur op goede gronden het beroep op dringende redenen om (gedeeltelijk) af te zien van de terugvordering heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontving vanaf 28 juni 2016 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet naar de norm van een alleenstaande. Op 5 februari 2020 heeft het dagelijks bestuur een anonieme melding ontvangen dat eiser in Spanje als ondersteuner in de geestelijke zorg actief is. Het dagelijks bestuur is vervolgens een nader onderzoek gestart. Hiervoor zijn op
4 maart 2020 de bankafschriften vanaf 1 augustus 2019 opgevraagd. Eiser diende deze voor 14 maart 2020 in te dienen. Na een hersteltermijn heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 27 maart 2020 de bijstandsuitkering vanaf 14 maart 2020 ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet. De bijstandsuitkering vanaf 1 augustus 2019 tot
14 maart 2020 is in hetzelfde besluit op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet ingetrokken. Bij besluit van 4 juni 2020 is de betaalde bijstand van
1 augustus 2019 tot en met 29 februari 2020, in totaal € 8.096,26, teruggevorderd.
Gedurende de bezwaarprocedure tegen de besluiten van 27 maart 2020 en 4 juni 2020 heeft eiser alsnog de eerder opgevraagde bankafschriften ingediend. Uit de bankafschriften blijkt dat eiser vanaf 1 januari 2020 veelvuldig in Spanje verblijft en vanaf 23 februari 2020 zijn enkel pintransacties in Spanje zichtbaar. Uit aanvullend onderzoek blijkt dat eiser in Spanje verblijft, dat eiser vanaf 1 januari 2020 is ingeschreven in het handelsregister met een coaching praktijk, dat hij vanaf februari 2020 zijn woning heeft onderverhuurd, dat hij niet alle bankafschriften heeft ingediend en dat eiser zich al vanaf 2016 aanbiedt als thuiszorgmedewerker in Spanje. Het dagelijks bestuur concludeert hieruit dat eiser de inlichtingenplicht heeft overtreden.
Bij besluit van 4 september 2020 heeft het dagelijks bestuur het recht op bijstand van
28 juni 2016 tot en met 14 maart 2020 ingetrokken, omdat het recht op bijstand niet vastgesteld kan worden. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 11 september 2020 heeft het dagelijks bestuur de betaalde bijstand van 28 juni 2016 tot 1 augustus 2019 ten bedrage van € 24.930,68 aan algemene bijstand en
€ 143,00 aan bijzondere bijstand van eiser teruggevorderd. Met het primaire besluit 1 heeft het dagelijks bestuur de terugvordering van 28 juni 2016 tot 1 augustus 2019 verhoogd tot € 30.930,98 aan algemene bijstand en € 143,00 aan bijzondere bijstand. In het primaire besluit 2 is deze terugvordering, vanwege een ontvangen betaling, met € 2.544,73 verlaagd.
Het dagelijks bestuur heeft in het bestreden besluit de primaire besluiten 1 en 2 gehandhaafd. Er zijn geen dringende redenen aangenomen om af te zien van terugvordering. Het dagelijks bestuur betwist niet dat eiser psychische beperkingen heeft, maar stelt dat het verband tussen de psychische klachten en de terugvordering en de gestelde dringende redenen niet is aangetoond. Er zijn geen stukken overlegd waaruit blijkt dat de psychische situatie zou verergeren.
Heeft het dagelijks bestuur op goede gronden de terugvordering, naar aanleiding van het besluit van 4 september 2020, gehandhaafd?
6. Eiser voert aan dat het dagelijks bestuur op grond van dringende redenen dient af te
zien van terugvordering, omdat de terugvordering voor eiser onaanvaardbare sociale en financiële consequenties heeft en omdat de terugvordering negatieve effecten op zijn psychische gesteldheid zal hebben. Eiser overlegt in beroep een verklaring van psychotherapeut [naam psychotherapeut] van 21 juni 2021, die verklaart dat eiser vanaf december 2019 tot mei/juni 2020 een manische psychose heeft ervaren. Verder is verwezen naar twee zelfmoordpogingen op respectievelijk 25 september 2019 en 3 november 2020. Eiser is ernstig depressief en heeft suïcidale gedachten die gerealiseerd neigen te worden als het dagelijks bestuur de terugvordering doorzet. De psychotherapeut acht de kans op een derde suïcidepoging reëel. Tevens speelt mee dat eiser voor de begeleiding bij zijn beperkingen geen PGB meer ontvangt.
Ter zitting is namens eiser aangegeven dat eiser een WIA-uitkering ontvangt, maar hierop is door het dagelijks bestuur beslag gelegd. Er wordt hierbij een lagere beslagvrije voet dan de normale beslagvrije voet aangehouden. Bovenop dit beslag komt dan nog de invordering door het CAK van een achterstallige zorgverzekeringspremie en is er een oude huurschuld aan Casade. Door het gebrek aan inkomsten heeft eiser de behandeling bij de psychotherapeut niet kunnen voortzetten. Eiser wordt nu in het geheel niet behandeld. Bij twijfel over de psychische gesteldheid van eiser zou de rechtbank een deskundige kunnen benoemen.
6.1
Tussen partijen is enkel in geschil of sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
6.2
Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor eiser heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken [1] . Voor het aannemen van een dringende reden is niet vereist dat sprake is van een psychiatrisch toestandsbeeld in engere zin. Beoordeeld moet worden of belanghebbende als gevolg van de terugvordering in een onaanvaardbare situatie terecht is gekomen [2] .
6.3
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verwezen naar de verklaring van de psychotherapeut. De rechtbank leidt uit de verklaring van de psychotherapeut af dat eiser in 2002 bij hem in behandeling is geweest en dat eiser zich in 2021 weer tot deze psychotherapeut heeft gewend. De verklaring is naar het oordeel van de rechtbank een opsomming van wat eiser tegen de psychotherapeut heeft verklaard over zijn psychische klachten. Deze klachten bestonden sinds medio december 2019, zo volgt uit de verklaring. Verder blijkt uit de verklaring niet dat bij eiser een diagnose is gesteld, of dat hij voor zijn klachten wordt behandeld. Ook blijkt uit de verklaring niet dat de klachten zijn ontstaan of verergerd naar aanleiding van de besluiten tot terugvordering. Zij bestonden immers al daarvoor. Eiser heeft aangegeven dat hij twee suïcidepogingen heeft ondernomen. Uit de overgelegde verklaring blijkt echter niet dat deze pogingen zijn ondernomen in verband met de terugvorderingsbesluiten. De eerste poging heeft ver voor het nemen van de primaire besluiten plaats gevonden. Ook het door eiser aangehaalde incident op 10 februari 2020 op Schiphol staat los van de terugvordering door het dagelijks bestuur. Het heeft immers ook ruim daarvoor plaats gevonden.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden aangenomen dat eiser psychische klachten heeft maar onvoldoende is komen vast te staan dat de terugvordering heeft gezorgd voor een toename van psychische klachten.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de opgelegde terugvordering in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten
.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 8 december 2022 door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:84:
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Participatiewet
Artikel 17, eerste lid:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. (…)
Artikel 58, eerste en achtste lid:
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Verzamelbesluit Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz (Verzamelbesluit)
Artikel 7:2:6, sub b:
Het dagelijks bestuur besluit geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor een dringende reden aanwezig is.
Artikel 8:1:
Indien de toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden leidt, kan het dagelijks bestuur ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient terughoudend gebruik gemaakt te worden om het scheppen van precedenten tegen te gaan. Overigens laat dit artikel de werking van artikel 4: 84 Awb onverlet.

Voetnoten

1.CRvB 15 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:952.
2.CRvB 15 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3974.