ECLI:NL:RBZWB:2022:7502

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5236
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunning voor oplaadstation op verzorgingsplaats Bisde langs de A2

In deze zaak heeft eiseres, een exploitant van een Esso tankstation op verzorgingsplaats Bisde, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Infrastructuur en Waterstaat. Dit besluit, genomen op 19 oktober 2021, verleende een vergunning aan een derde partij voor het aanleggen van een oplaadstation voor elektrische motorvoertuigen. Eiseres betoogde dat zij als belanghebbende moet worden aangemerkt, ondanks dat zij geen concrete plannen had voor het exploiteren van laadpalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Crisis- en Herstelwet (CHW) van toepassing is op de vergunningaanvraag en dat de minister deze niet in het bestreden besluit heeft genoemd. De rechtbank heeft besloten om de zaak inhoudelijk te behandelen, ondanks de pro forma aard van het beroepschrift van eiseres.

Tijdens de zitting op 2 november 2022 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres stelde dat de vergunning ten onrechte was verleend, omdat er al een vergunning was verleend aan een andere partij voor een laadstation op dezelfde locatie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres, ondanks het ontbreken van concrete plannen, als belanghebbende moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook overwogen dat de aanvraag van de derde partij nooit is ingetrokken en dat deze moet worden beschouwd als een lopende aanvraag onder de Kennisgeving van 2017.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat er geen redenen waren om de vergunning te weigeren. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien het beroep ongegrond was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 2 december 2022 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5236 CHW

uitspraak van 2 december 2022 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , gevestigd te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. V.J. Leijh
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], gevestigd te [plaatsnaam2] ,
gemachtigde: mr. L.P.W. Mensink.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van 19 oktober 2021 (bestreden besluit) over de aan derde partij verleende vergunning ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) voor het aanleggen, behouden en onderhouden van een oplaadstation met acht opstelplaatsen voor elektrische motorvoertuigen en een wachtzone op verzorgingsplaats Bisde langs de A2 ter hoogte van km 83,5 (links) in de gemeente West Betuwe (nabij Beesd).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 2 november 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden mr. V.J. Leijh en [naam gemachtigde eiseres] . De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.E. Haan, mr. I. Kabbouti en [naam gemachtigde verweerder] . [naam vergunninghouder] is verschenen bij gemachtigden mr. L.P.W. Mensink, [naam gemachtigde derde partij] en mr. I.A. Siskina.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[naam vergunninghouder] heeft de minister op 23 november 2020 verzocht om vergunning voor het aanleggen, behouden en onderhouden van een oplaadstation met acht opstelplaatsen voor elektrische motorvoertuigen en een wachtzone op verzorgingsplaats Bisde langs de A2 ter hoogte van km 83,5 nabij Beesd.
De minister heeft het voornemen om de vergunning te verlenen van 24 juni 2021 t/m
4 augustus 2021 ter inzage gelegd.
Tegen deze ontwerpvergunning heeft eiseres haar zienswijze ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft de minister, onder weerlegging van de zienswijze, de gevraagde Wbr-vergunning verleend.
1.1
De Crisis- en Herstelwet (CHW) is van toepassing op deze vergunningaanvraag. Partijen hebben dit niet onderkend; de minister noemt de CHW niet in het bestreden besluit en eiseres heeft een pro forma beroepschrift ingediend, terwijl de CHW voorschrijft dat het beroepschrift meteen de gronden van beroep moet bevatten. Ook de rechtbank heeft pas laat opgemerkt dat de CHW van toepassing is en doet geen uitspraak binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het niet opportuun om eiseres niet-ontvankelijk te verklaren omdat het pro forma beroepschrift geen gronden bevat. De rechtbank zal de zaak inhoudelijk behandelen.
2. Eiseres exploiteert op verzorgingsplaats Bisde een Esso tankstation, met een shop en een Burger King. Zij heeft aangegeven dat zij voornemens is om laadvoorzieningen als aanvullende voorziening bij haar basisvoorziening te exploiteren.
2.1
[naam vergunninghouder] heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht-spraak van de Raad van State (AbRS) van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2316, betwist dat eiseres een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang heeft. In die uitspraak is overwogen dat ook potentiële concurrenten als belanghebbende kunnen worden aangemerkt, maar alleen indien zij concrete plannen hebben en zijn begonnen met de uitvoering daarvan. Daar komt bij, aldus [naam vergunninghouder] , dat het bestreden besluit niet in de weg staat aan verlening van een Wbr-vergunning aan eiseres omdat de minister aparte categorieën vergunningen hanteert voor zelfstandige laadstations en voor laadstations als aanvullende voorziening bij een andere basisvoorziening, zoals in dit geval het benzinestation op verzorgingsplaats Bisde.
2.2
De rechtbank overweegt dat de AbRS in haar uitspraak van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2996, heeft geoordeeld dat bij de belangenafweging die in het kader van de toetsing aan artikel 3 van de Wbr dient te worden gemaakt, in ieder geval behoren te worden betrokken de belangen van degenen die op de verzorgingsplaats een voorziening aanbieden. Deze uitspraak heeft, anders dan de door [naam vergunninghouder] genoemde uitspraak, specifiek betrekking op de exploitatie van een benzinestation op een verzorgingsplaats met een vergunning voor een basisvoorziening.
2.3
Gelet hierop dient eiseres, ondanks dat zij nog geen concrete plannen heeft om zelf laadpalen te exploiteren, niettemin als belanghebbende bij het bestreden besluit aangemerkt te worden.
3. Artikel 2, eerste lid, van de Wbr bepaalt dat het verboden is zonder vergunning van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat gebruik te maken van een waterstaatswerk door anders dan waartoe het is bestemd:
a. daarin, daarop, daaronder of daarover werken te maken of te behouden;
b. daarin, daaronder of daarop vaste stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen.
Artikel 3, eerste lid, van de Wbr bepaalt dat weigering, wijziging of intrekking van een vergunning slechts kan geschieden ter bescherming van waterstaatswerken en ter verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van die werken, met inbegrip van het belang van verruiming of wijziging anderszins van die werken.
Artikel 3, tweede lid, van de Wbr bepaalt dat de in het eerste lid bedoelde besluiten mede kunnen strekken ter bescherming van aan de waterstaatswerken verbonden belangen van andere dan waterstaatkundige aard, doch enkel voor zover daarin niet is voorzien door bij of krachtens een andere wet gestelde bepalingen.
Het toetsingskader voor aanvragen om een vergunning voor het aanbieden van voorzieningen op een verzorgingsplaats langs rijkswegen is het beleid zoals neergelegd in de "Kennisgeving Voorzieningen op verzorgingsplaatsen langs rijkswegen" (hierna: de Kennisgeving). De Kennisgeving is in 2004 vastgesteld en in 2011, 2013, 2017, 2021 en 2022 gewijzigd.
4. Eiseres heeft betoogd dat uit de Kennisgeving, zoals dit beleid luidde na de wijziging in 2017, volgt dat geen tweede energielaadpunt als basisvoorziening op verzorgingsplaats Bisde vergund kan worden. Omdat in 2014 al aan MisterGreen een Wbr-vergunning was verleend is bij het bestreden besluit daarom ten onrechte een Wbr-vergunning verleend, aldus eiseres. Zij is van mening dat het overgangsrecht, zoals dat in de Kennisgeving van 2017 is opgenomen, buiten toepassing moet worden verklaard wegens strijd met de Wbr omdat het haaks staat op het sinds 2017 in acht te nemen doelmatig en veilig gebruik van de verzorgingsplaatsen.
4.1
De minister en [naam vergunninghouder] hebben stukken overgelegd waaruit blijkt dat [naam vergunninghouder] op
23 december 2011 een aanvraag heeft ingediend voor een Wbr-vergunning voor het neerzetten en exploiteren van snellaadstations op 245 verzorgingslocaties van Rijkswaterstaat. Voorts is door hen uiteengezet dat in 2012 het snelladen nog in de kinderschoenen stond en dat het vergunnen van de gevraagde laadstations en het plaatsen ervan niet allemaal tegelijk gerealiseerd konden worden. Er zijn toen afspraken gemaakt over de volgorde van aanvulling van de aanvraag. De minister heeft aangegeven dat in die begintijd het uitgangspunt was om per verzorgingsplaats te beoordelen of er voldoende ruimte was voor het aantal gegadigden en dat daar, waar de ruimte ontoereikend was voor het aantal gegadigden, geloot zou worden. Na verloop van tijd bleek evenwel dat niet enkel basisvoorzieningen bestaande uit één laadpaal werden aangevraagd en vergund, maar ook basisvoorzieningen bestaande uit meerdere laadpalen, met eigen aan- en afvoerwegen en overkappingen. Dat bracht de minister tot het inzicht dat twee basisvoorzieningen voor het snelladen niet overal wenselijk zou zijn vanuit het oogpunt van een doelmatige inrichting van de grond en een veilige doorstroming van verkeer. Dit heeft geleid tot het nieuwe uitgangspunt in de gewijzigde Kennisgeving van 2017 dat per verzorgingsplaats slechts één basisvoorziening van een elektrisch laadpunt zal worden toegestaan. Indien er meer dan één aanvrager is, wordt onder de aanvragers geloot. Op verzorgingsplaatsen die voor de inwerkingtreding van deze wijziging al zijn opengesteld en waar reeds een vergunning-houder van een elektrisch laadpunt als basisvoorziening aanwezig is, wordt geen vergunning verleend voor een nieuwe basisvoorziening van een elektrisch laadpunt. Op dit nieuwe uitgangspunt is op voorhand al een uitzondering gemaakt voor lopende aanvragen. Die zullen blijkens de Kennisgeving, zoals deze luidt sinds 2017, worden beoordeeld naar de situatie zoals deze gold voor de inwerkingtreding van deze wijziging.
4.2
De rechtbank overweegt dat de aanvraag van [naam vergunninghouder] van 23 december 2011 nooit is ingetrokken en nooit is geweigerd. In zijn brief van 31 januari 2012 heeft de minister in reactie op deze aanvraag voor het plaatsen van elektrische snellaadpunten op 245 verzorgingsplaatsen te kennen gegeven dat er 245 keer leges betaald moet worden, maar hij heeft niet gezegd dat er nog stukken ontbreken of dat de aanvraag anderszins ontoereikend is. Dit leidt tot de conclusie dat die aanvraag moet worden aangemerkt als een lopende aanvraag als bedoeld in de Kennisgeving van 2017. [naam vergunninghouder] heeft deze aanvraag op 23 november 2020 en 30 april 2021 (gewijzigd) aangevuld.
4.3
De rechtbank is, evenals de rechtbank Amsterdam in de uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:5661, van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om dit overgangsrecht buiten toepassing te laten. Eiseres heeft haar stelling dat het doelmatig en veilig gebruik van de verzorgingsplaats Bisde aan toepassing van het overgangsrecht in de weg staat, niet onderbouwd. De minister heeft een memo met een verkeerskundige beoordeling overgelegd met de conclusie dat het toestaan van de laadvoorziening van [naam vergunninghouder] op verzorgingsplaats Bisde geen reëel veiligheidsrisico met zich brengt. Deze memo is op 16 maart 2021 opgesteld naar aanleiding van de aanvulling van de aanvraag op 23 november 2020. Naar de minister heeft gesteld is deze memo abusievelijk niet tezamen met het bestreden besluit ter inzage gelegd, maar dat neemt niet weg dat niet gezegd kan worden dat de aanvraag niet is getoetst op doelmatigheid en verkeersveiligheid. De memo is geactualiseerd naar aanleiding van het beroep van eiseres en op 12 oktober 2022 naar haar doorgezonden.
5. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep van eiseres ongegrond verklaard dient te worden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzitter, en mr. L.P. Hertsig en mr. M. Snoeks, leden, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op
2 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier E.J. Govaers, voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.