Op 8 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken met betrekking tot de naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd aan belanghebbende voor de jaren 2013 tot en met 2017. De rechtbank beoordeelt de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst, die eerder op 28 juli 2021 zijn gedaan. De inspecteur had aan belanghebbende naheffingsaanslagen opgelegd en belastingrente in rekening gebracht, alsook vergrijpboetes voor de jaren 2015 tot en met 2017. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de bezwaren voor de jaren 2013 en 2014 ongegrond heeft verklaard, maar de boetebeschikkingen voor de jaren 2015 tot en met 2017 heeft vernietigd.
De rechtbank heeft de beroepen op zitting behandeld op 21 september 2022, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heer [naam] als bestuurder van belanghebbende een auto ter beschikking had, waarvan het privégebruik ter discussie stond. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de auto voor minder dan 500 kilometer privé is gebruikt, en dat de rittenadministratie niet voldoet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank is van mening dat de inspecteur voldoende bewijs heeft geleverd dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
Daarnaast heeft de rechtbank de stelling van belanghebbende dat de inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden, verworpen. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat de inspecteur afspraken heeft gemaakt over de correcties in de loonheffingen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de naheffingsaanslagen en belastingrentebeschikkingen, zonder vergoeding van proceskosten aan belanghebbende.