ECLI:NL:RBZWB:2022:7450

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
21/3866 t/m 21/3870
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen loonheffingen en belastingrente in het kader van privégebruik auto

Op 8 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken met betrekking tot de naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd aan belanghebbende voor de jaren 2013 tot en met 2017. De rechtbank beoordeelt de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst, die eerder op 28 juli 2021 zijn gedaan. De inspecteur had aan belanghebbende naheffingsaanslagen opgelegd en belastingrente in rekening gebracht, alsook vergrijpboetes voor de jaren 2015 tot en met 2017. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de bezwaren voor de jaren 2013 en 2014 ongegrond heeft verklaard, maar de boetebeschikkingen voor de jaren 2015 tot en met 2017 heeft vernietigd.

De rechtbank heeft de beroepen op zitting behandeld op 21 september 2022, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heer [naam] als bestuurder van belanghebbende een auto ter beschikking had, waarvan het privégebruik ter discussie stond. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de auto voor minder dan 500 kilometer privé is gebruikt, en dat de rittenadministratie niet voldoet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank is van mening dat de inspecteur voldoende bewijs heeft geleverd dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.

Daarnaast heeft de rechtbank de stelling van belanghebbende dat de inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden, verworpen. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat de inspecteur afspraken heeft gemaakt over de correcties in de loonheffingen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de naheffingsaanslagen en belastingrentebeschikkingen, zonder vergoeding van proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/3866 tot en met 21/3870
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2022 in de zaken tussen
[belanghebbende]uit [plaats 1], belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 28 juli 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2013 tot en met 2017 naheffingsaanslagen in de loonheffingen opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslagen heeft de inspecteur belanghebbende belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen) en voor de jaren 2015 tot en met 2017 heeft de inspecteur vergrijpboetes opgelegd (de boetebeschikkingen).
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende voor de jaren 2013 en 2014 ongegrond verklaard en heeft de bezwaren voor de jaren 2015 tot en met 2017 gegrond verklaard voor zover het de boetes betreft en de boetebeschikkingen vernietigd.
1.4.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [naam] en [naam], de gemachtigde, en namens de inspecteur: [inspecteur] en [inspecteur]. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
1.7.
De inspecteur heeft nadere stukken ingediend. Belanghebbende heeft hier met nadere stukken op gereageerd.
1.8.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
De heer [naam] (de heer [naam]) is als bestuurder in dienst bij belanghebbende. Aan de heer [naam] is door belanghebbende een auto ter beschikking gesteld. In de periode van 13 december 2008 tot 11 oktober 2016 was dat een [automerk] met kenteken [kenteken] met een cataloguswaarde van € 87.114. Vanaf 11 oktober 2016 was dat een [automerk 2] met kenteken [kenteken] met een cataloguswaarde van € 120.931. In de onderhavige jaren heeft geen bijtelling op het loon van de heer [naam] plaatsgevonden vanwege het voordeel dat hij genoot door het privégebruik van de aan hem ter beschikking gestelde auto.
2.2.
De heer [naam] heeft een rittenadministratie van 2013 tot de verkoop in 2016 bijgehouden van de [automerk], die achteraf opgemaakt is door personeel aan de hand van de agenda en de door de heer [naam] doorgegeven wekelijkse informatie. De [automerk 2] heeft een GPS systeem, dat voldoet aan het keurmerk van de Stichting Keurmerkritregistratiesystemen. Het systeem houdt de datum, tijd en locatie bij als de motor van de auto wordt aangezet en uitgezet.
2.3.
Bij belanghebbende heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden over de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting 2013, de omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014 en de loonheffingen over het tijdvak 2012 tot en met 31 december 2014 (hierna: het eerste boekenonderzoek). De bevindingen van het eerste boekenonderzoek zijn in een rapport opgenomen met de datum 16 november 2018, waarin is opgenomen:
“5. Vaststellingsovereenkomst
(…)
Met betrekking tot de vaststellingsovereenkomsten (één ziet specifiek op de schuld van de directeur-grootaandeelhouder aan de vennootschap, de andere gaat over de fiscale behandeling van de [X]) is uitvoering gecorrespondeerd tussen gemachtigde van de onderneming een de Belastingdienst. In onderling overleg zijn twee vaststellingsovereenkomsten opgemaakt.
Met de brief van 21 september 2018 zijn de definitieve versies van de vaststellingsovereenkomsten toegezonden aan partijen ter ondertekening. Op woensdag 14 november 2018 zijn de vaststellingsovereenkomsten ondertekend.
Ondertekening heeft plaats gevonden op het kantoor van de adviseur te ’s-Hertogenbosch”
2.4.
Met dagtekening 24 september 2018 heeft een kantoorgenoot van de gemachtigde een e-mail aan belanghebbende gestuurd waarin is opgenomen:
“Met betrekking tot de vaststellingsovereenkomsten heeft de belastingdienst een tweetal data voorgesteld om deze gezamenlijk te tekenen. Dat zou op 22 of 23 oktober 2018 kunnen bij ons op kantoor.
Aansluitend willen de inspecteurs ook over het boekenonderzoek hebben. Het betreft de Btw en Loonbelasting. Afgesproken is om enkel 2014 als controle jaar te handhaven en niet uit te breiden naar andere jaren. Voorwaarde is dat voor de loonbelasting anno 2018 een kilometeradministratie wordt overlegd die aangeeft wat de zakelijke kilometers zijn, die aangeeft wat de privé kilometers zijn, die voorzien is van datum, vertrekpunt, aankomstpunt, gereden route en bezoekadres. Voorts dient de begin en eindstand van de kilometerteler per gereden rit genoteerd te zijn. Uiteraard dient de eindstand te sluiten met de kilometerteller nu.”
2.5.
In een brief van 24 oktober 2018 schrijft de inspecteur:
“ Hierbij bevestig ik de op 22 oktober 2018 met u gemaakte afspraak om op 14 november 2018 om 09:30 uur een boekenonderzoek bij [belanghebbende] in te stellen. Het onderzoek zal plaatsvinden op het adres van uw adviseur, [adviseur], [adres] te [plaats 2].
Het onderzoek richt zich op de juistheid en volledigheid van de aangiften loonheffingen en omzetbelasting voor wat betreft het onderwerp privégebruik auto over de periode 1 januari 2013 tot en met 30 september 2018.”
Op 17 december 2019 is een rapport van dit (tweede) boekenonderzoek (hierna: het tweede boekenonderzoek) uitgebracht.
2.6.
Naar aanleiding van het tweede boekenonderzoek heeft de inspecteur de bijtelling voor privégebruik auto gecorrigeerd en naheffingsaanslagen opgelegd voor de onderhavige jaren.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zijn de correcties vanwege het privégebruik van de auto terecht vastgesteld?
3.3.
Belanghebbende stelt dat er genoegzaam is aangetoond dat in de onderhavige jaren de auto’s niet meer dan 500 kilometer privé zijn gebruikt.
3.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto’s ter beschikking stonden van de heer [naam]. De auto wordt dan geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de betreffende auto voor niet meer dan 500 kilometer privé is gebruikt. De bewijslast ligt bij belanghebbende.
3.5.
De rechtbank overweegt dat degene aan wie de auto ter beschikking staat, desgevraagd moet laten blijken dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt om niet met de bijtelling privégebruik auto te worden geconfronteerd. Hiertoe kan een sluitende rittenregistratie worden bijgehouden. Het bewijs mag echter ook op een andere wijze worden geleverd. [1]
3.6.
De inspecteur is van mening dat de rittenadministratie niet voldoet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank is het met de inspecteur eens. De gebreken die de inspecteur heeft geconstateerd tijdens het tweede boekenonderzoek leiden er toe dat de rittenadministratie niet sluitend is. Kort weergegeven: in 2014 en 2015 sluit de genoteerde kilometerstand niet aan bij de werkelijke stand volgens de garage, is er getankt op dagen dat volgens de rittenadministratie niet is gereden en komen de tankbeurten niet overeen met de volgens die administratie gereden kilometers. Voor alle jaren geldt dat van een aantal als zakelijk vermelde ritten niet is vermeld waar ze naar toe gingen zodat niet controleerbaar is of die ritten zakelijk waren, of wordt de vermelding dat ze zakelijk zijn (vooral weekendritten) niet door objectief bewijs ondersteund. Tot slot zijn elk jaar als zakelijk aangemerkte ritten naar Knokke geregistreerd waar belanghebbende een vakantiewoning heeft, maar heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt, laat staan aangetoond, dat die ritten inderdaad zakelijk waren. Met al hetgeen in het tweede controlerapport is vermeld, heeft de inspecteur voldoende bewijs geleverd dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de heer [naam] met de aan hem ter beschikking gestelde auto’s op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé heeft gereden. In zoverre zijn de naheffingsaanslagen terecht aan belanghebbende opgelegd.
Is er sprake van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
3.7.
Daarnaast stelt belanghebbende dat de inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Volgens belanghebbende ontbreken er stukken uit het controledossier van het eerste boekenonderzoek. Belanghebbende stelt dat er tijdens overleggen met de inspecteur afgesproken is dat de correcties loonheffingen onderdeel uit zouden maken van de vaststellingsovereenkomst. Volgens belanghebbende ontbreken de gespreksverslagen.
3.8.
De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de inspecteur niet alle stukken heeft overgelegd. Uit de door de inspecteur overgelegde stukken blijkt niet dat er afspraken gemaakt zouden zijn dat de correcties in de loonheffingen onderdeel zijn van de vaststellingsovereenkomst. De juistheid van hetgeen de kantoorgenoot van de gemachtigde in de e-mail van 24 september 2021 vermeldt wordt niet ondersteund door enige vastlegging tussen de gemachtigde en de inspecteur en is daarom onvoldoende als bewijs van het bestaan van de door belanghebbende gestelde afspraak. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. De rechtbank heeft ook geen aanleiding om te oordelen dat enig ander beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden.
Is terecht belastingrente in rekening gebracht?
3.9.
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen.

4.Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. De naheffingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen blijven in stand. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier, op 8 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl/Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.vergelijk Hoge Raad 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1395.