ECLI:NL:HR:2010:BO1395

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00484
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsvoering bij privégebruik van ter beschikking gestelde auto

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 oktober 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004. De belanghebbende, werkzaam bij een autoverhuur- en leasebedrijf, had een auto ter beschikking gesteld gekregen die hij ook voor privédoeleinden gebruikte. De Inspecteur had een aanslag opgelegd, die na bezwaar door de Rechtbank was verminderd. Het Hof had echter de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de aanslag bevestigd, wat leidde tot het cassatieberoep van de belanghebbende.

De Hoge Raad oordeelde dat de rittenadministratie die door de belanghebbende was overgelegd, niet voldeed aan de eisen van de Wet IB 2001. Het Hof had geoordeeld dat de rittenregistratie niet voldoende bewijs bood om aan te tonen dat de belanghebbende de auto voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden had gebruikt. De Hoge Raad stelde vast dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat verklaringen van de belanghebbende niet als bewijs konden dienen. De Hoge Raad benadrukte dat elke vorm van bewijs, inclusief verklaringen, kan bijdragen aan de onderbouwing van het bewijs dat de auto voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een hernieuwde beoordeling van het bewijs. Tevens werd bepaald dat de Staat het griffierecht van € 110 aan de belanghebbende moest vergoeden. Dit arrest benadrukt het belang van een correcte bewijsvoering in belastingzaken en de mogelijkheden voor belanghebbenden om met verschillende bewijsmiddelen hun standpunt te onderbouwen.

Uitspraak

Nr. 10/00484
Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
22 oktober 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 januari 2010, nr. BK-09/00066, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.
De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 07/6557 IB/PVV) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende is werkzaam bij een autoverhuur- en leasebedrijf (hierna: het bedrijf). Aan belanghebbende zijn in 2004 ook voor privé-doeleinden auto's ter beschikking gesteld (hierna: de auto's).
3.1.2. Gedurende een deel van het jaar 2004 moest belanghebbende een auto die hem op dat moment ter beschikking was gesteld, overdag beschikbaar stellen aan andere medewerkers van het bedrijf voor het halen en brengen van huur- en leaseauto's naar verschillende adressen (hierna: pendelritten).
3.1.3. Belanghebbende heeft een rittenadministratie overgelegd met betrekking tot de auto's (hierna: de rittenadministratie). De rittenadministratie vermeldt ter zake van de pendelritten in de auto's niet wat de bestemming van die ritten is geweest en evenmin welke route is gereden.
3.2. In geschil is of het voordeel van belanghebbende als bedoeld in artikel 3.145, lid 1, van de Wet IB 2001 (tekst 2004) ter zake van het ook voor privé-doeleinden ter beschikking hebben van de auto's op grond van het tweede lid van dat artikel op nihil moet worden gesteld. Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord.
3.3. Artikel 3.145, lid 2, van de Wet IB 2001 brengt mee dat het in 3.2 bedoelde voordeel op nihil wordt gesteld indien uit de rittenadministratie of anderszins blijkt dat belanghebbende de auto's in 2004 voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt.
3.4.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de rittenregistratie niet voldoet aan de eisen die daaraan zijn gesteld door artikel 3.145, lid 4, van de Wet IB 2001 in verbinding met artikel 22 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.
3.4.2. Voor zover de klachten tegen dit oordeel opkomen, falen zij. Uitgaande van de door het Hof in onderdeel 3.3 van zijn uitspraak vastgestelde feiten, die ook in cassatie vaststaan, is zijn oordeel in zoverre juist.
3.5.1. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat belanghebbende ook geen ander bewijs heeft bijgebracht om zijn stelling te onderbouwen dat in de geadministreerde pendelritten geen kilometers zijn begrepen voor privé-doeleinden. Het Hof heeft daarbij overwogen dat belanghebbende geen bescheiden heeft overgelegd aan de hand waarvan kan worden gecontroleerd dat wat betreft de pendelritten sprake is van een sluitende rittenregistratie.
3.5.2. Voor zover de klachten zich tegen deze oordelen richten, slagen zij. Het Hof is bij zijn oordeel kennelijk uitgegaan van de opvatting dat (aanvullend) bewijs bij de onderhavige verzwaarde bewijslast slechts kan worden geleverd met schriftelijke stukken, en dat verklaringen zoals die welke belanghebbende voor de Rechtbank heeft afgelegd in dit verband nimmer tot het bewijs kunnen bijdragen. Deze opvatting is onjuist (vgl. HR 13 september 1989, nr. 26254, BNB 1989/318). Een belanghebbende kan met elk bewijsmiddel doen blijken dat hij de hem ter beschikking gestelde auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt in de zin van artikel 3.145, lid 4, van de Wet IB 2001.
3.6. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een hernieuwde waardering van het bewijs. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 110.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2010.