ECLI:NL:RBZWB:2022:7442
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-besluit en nieuw gebleken feiten
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de herziening van een WAO-besluit. De eiser had verzocht om herziening van een besluit van 25 november 2002, waarin een correctie op zijn dagloon was doorgevoerd. Het UWV had in een primair besluit van 12 augustus 2021 deze herziening geweigerd, en in het daaropvolgende bestreden besluit van 10 december 2021 het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 31 oktober 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, mr. J.L.A.M. van Os, en de gemachtigde van het UWV, mr. W.J.C. Rademakers, aanwezig waren. De rechtbank heeft overwogen dat de eiser in beroep aanvoert dat er nieuwe feiten zijn die de herziening van het besluit rechtvaardigen. Echter, het UWV heeft gesteld dat er geen nieuwe of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven tot herziening van het besluit van 25 november 2002.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de stukken die de eiser heeft aangedragen, afkomstig zijn uit het dossier van het UWV en niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe feiten. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gebleken die de herziening van het besluit rechtvaardigen. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de eiser geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.