ECLI:NL:RBZWB:2022:7442

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
AWB- 22_164
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-besluit en nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de herziening van een WAO-besluit. De eiser had verzocht om herziening van een besluit van 25 november 2002, waarin een correctie op zijn dagloon was doorgevoerd. Het UWV had in een primair besluit van 12 augustus 2021 deze herziening geweigerd, en in het daaropvolgende bestreden besluit van 10 december 2021 het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 31 oktober 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, mr. J.L.A.M. van Os, en de gemachtigde van het UWV, mr. W.J.C. Rademakers, aanwezig waren. De rechtbank heeft overwogen dat de eiser in beroep aanvoert dat er nieuwe feiten zijn die de herziening van het besluit rechtvaardigen. Echter, het UWV heeft gesteld dat er geen nieuwe of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven tot herziening van het besluit van 25 november 2002.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de stukken die de eiser heeft aangedragen, afkomstig zijn uit het dossier van het UWV en niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe feiten. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gebleken die de herziening van het besluit rechtvaardigen. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de eiser geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/164 WAO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 12 augustus 2021 (primair besluit) heeft het UWV de door eiser
gevraagde herziening van een besluit van 25 november 2002 geweigerd.
In het besluit van 10 december 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het
bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 31 oktober 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en als gemachtigde van het UWV, mr. W.J.C. Rademakers.

Overwegingen

1. Op 6 juli 2021 heeft eiser het UWV verzocht terug te komen op het besluit van
25 november 2002 waarin een correctie op een dagloon gebruikt bij een WAO-conforme uitkering is doorgevoerd.
Bij het primaire besluit heeft het UWV de verzochte herziening geweigerd omdat er geen nieuwe of andere informatie is gebleken, dan waarover het UWV al eerder beschikte.
In bezwaar heeft eiser aangegeven dat hem bij verschillende keren dat hij inzage had in zijn dossier bij het UWV was gebleken van diverse berekeningen van loon en bewijzen als salarisstroken etcetera. Dat betekent volgens eiser dat de dossierstukken die ten grondslag lagen aan het besluit van 25 november 2002 wel aanwezig waren.
Hieruit concludeert eiser dat het UWV daarover onjuist heeft bericht voor de rechtbank en
het UWV om hem zo zijn rechten te doen verliezen.
2. Eiser voert in beroep onder verwijzing naar zijn bezwaren aan dat hij meent juist
te hebben aangetoond dat het per 22 april 1996 en 1 augustus 1997 vastgestelde dagloon te
laag is terwijl het UWV eerder heeft aangegeven dat bedoelde stukken die hij thans als nieuwe feiten naar voren brengt destijds onbekend waren.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
3. Artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt:
Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt
gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te
vermelden.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw
gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven
aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende
beschikking.
Artikel 4:6, tweede lid, van de Awb kan analoog worden toegepast op een verzoek om terug
te komen van een eerder besluit.
4. Conform vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is het
uitgangspunt dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is naar aanleiding van een
verzoek om terug te komen van een besluit het oorspronkelijke besluit in volle omvang te
heroverwegen. Het bestuursorgaan kan zo’n verzoek inwilligen of afwijzen, ook als de
rechtzoekende aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden
ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van
de Awb ook nog steeds voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of
veranderde omstandigheden zijn, het verzoek om terug te komen van een besluit af te wijzen
onder verwijzing naar het eerdere besluit. Als het bestuursorgaan aldus - overeenkomstige -
toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dan toetst de bestuursrechter aan de
hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd
beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk
gemotiveerd, op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde
omstandigheden zijn. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich
terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde
omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van het verzoek om terug te komen van een
besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende
heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op het verzoek om terug te
komen van een eerder besluit evident onredelijk is. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de
CRvB van 22 februari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:521) en 31 januari 2018
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste
lid, van de Awb worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn
voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn
voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken
feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze
bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
5. Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor de vraag of het besluit van het UWV,
waarbij is geweigerd terug te komen van het besluit 25 november 2002, op goede gronden is
genomen.
Met het besluit van 25 november 2002 is een correctie uitgevoerd op het
aanvullende vervolg-dagloon vanaf 1 augustus 1997 tot en met maart 1999.
Het daarbij vastgestelde dagloon is in de gevolgde bezwaarprocedure, zowel als in de daarop gevolgde beroepsprocedure, als ten slotte in de hoger beroepsprocedure bij de CRvB in stand gebleven.
Vervolgens heeft eiser met zijn verzoek om herziening wederom gevraagd een hoger dagloon vast te stellen en daarbij aangegeven dat hij bij raadpleging van het dossier van het UWV nog stukken heeft aangetroffen uit de periode van 22 april 1996 tot 1 april 1997 waaruit zou blijken dat zijn dagloon bij het besluit van 25 november 2002 te laag is vastgesteld.
Eiser heeft gesteld dat hij na de uitspraak van de CRvB het UWV-dossier heeft geraadpleegd en daarbij stukken heeft aangetroffen met betrekking tot de dagloonvaststelling. Dat gaat volgens hem om stukken waarover gemachtigde [naam gemachtigde] van het UWV bij de behandeling ter zitting van de CRvB gezegd zou hebben dat die gedingstukken niet beschikbaar waren.
Het UWV heeft, zo begrijpt de rechtbank ook de door eiser genoemde stukken onderzocht en geoordeeld dat dit geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Bovendien, zo begrijpt de rechtbank uit de toelichting van de gemachtigde van het UWV ter zitting, kan ook met die stukken niet worden geoordeeld dat de dagloonberekening over de periode 1 augustus 1997 tot en met maart 1999 onjuist zou zijn.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat er in dit geval geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gebleken. Alleen al gelet op het feit dat de stukken afkomstig zijn uit het dossier van (de rechtsvoorganger van) het UWV, kunnen die stukken niet worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De rechtbank overweegt dat dit kennelijk de gegevens zijn waarmee de rechtsvoorganger van
het UWV destijds heeft gewerkt en die zijn betrokken bij het nemen van het besluit van 25 november 2002.
Dat, zoals door het UWV is toegelicht ter zitting, de stukken ook niet kunnen leiden tot de conclusie dat de dagloonbepaling – ten nadele van eiser – onjuist is geweest, maakt dat er geen reden is om te oordelen dat het handhaven van het besluit waarvan herziening is gevraagd, evident onredelijk is.
6. Het voorgaande betekent dat het UWV niet terug hoefde te komen op het besluit van
25 november 2002 tot correctie van het dagloon in het kader van zijn WAO-uitkering.
Hieruit volgt dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. De rechtbank zal dan ook het
beroep ongegrond verklaren.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard,
krijgt eiser geen proceskostenvergoeding en wordt het door hem betaalde griffierecht niet
vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 6 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.