ECLI:NL:RBZWB:2022:7405

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
22/1192
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat op 11 juni 2021 omstreeks 19:31 uur was geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan. Belanghebbende had aangevoerd dat zij op dat moment bezig was met het laden van een spiegel bij haar moeder, wat volgens haar vrijstelling van parkeerkosten zou rechtvaardigen.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van onmiddellijk laden of lossen. De rechtbank legt uit dat de bewijslast voor deze uitzondering op de parkeerregels bij belanghebbende ligt. De verklaringen van belanghebbende en haar moeder worden niet als voldoende bewijs beschouwd, vooral omdat de heffingsambtenaar heeft aangegeven dat er op de gemaakte foto's geen laad- of losactiviteiten zichtbaar waren.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat belanghebbende het griffierecht niet terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1192
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende]uit [plaats], belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 januari 2022.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

2.Feiten

2.1.
De auto met kenteken [kenteken] stond op 11 juni 2021 omstreeks 19:31 uur stil aan de [straatnaam] te [plaats]. Tijdens de controle met een scanauto op dat moment is geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.2.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 45,00 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,00 en € 44,00 aan kosten van de naheffingsaanslag.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.4.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij in de genoemde straat stil stond om bij haar moeder een spiegel op te halen van 180cm hoog en 100cm breed. Dit heeft circa twee minuten geduurd. Voor dit laden en lossen hoeft geen parkeergeld te worden betaald.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht heeft opgelegd, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een situatie van laden of lossen. Het stilstaan moet in de beschreven situatie als parkeren worden aangemerkt. Van parkeren is alleen geen sprake wanneer onmiddellijk personen in- of uitstappen of onmiddellijk zaken geladen of gelost worden. [1] De bewijslast dat sprake is van onmiddellijk laden of lossen ligt op degene die zich op deze uitzondering beroept. Dat betekent dat het in dit geval op de weg van belanghebbende ligt om aannemelijk te maken dat sprake was van onmiddellijk laden of lossen van zaken. [2]
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende niet in deze bewijslast geslaagd. Volgens vaste jurisprudentie dient onder “onmiddellijk laden of lossen” te worden verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. [3] Belanghebbende heeft een verklaring van haar moeder en haarzelf overgelegd dat ze de spiegel heeft opgehaald. De rechtbank acht deze verklaringen niet voldoende om aannemelijk te maken dat er sprake was van laden of lossen. Voorts heeft de heffingsambtenaar verklaard dat op de vanaf de scanauto gemaakte foto’s geen activiteiten zichtbaar waren waaruit viel af te leiden dat er sprake was van laad- of losactiviteiten. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van onmiddellijk laden of lossen.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier op 9 december 2022 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Verordening parkeerbelastingen Tilburg 2021 (Parkeerverordening)
Artikel 1, onder a, van de Parkeerverordening
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Artikel 4 van de Parkeerverordening
De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.
Artikel 8 van de Parkeerverordening
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdelen a en b, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.

Voetnoten

1.Artikel 1, onder a, van de Parkeerverordening.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 20 februari 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:654, r.o. 4.2.5.
3.Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445, r.o. 3.3.2