In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat op 11 juni 2021 omstreeks 19:31 uur was geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan. Belanghebbende had aangevoerd dat zij op dat moment bezig was met het laden van een spiegel bij haar moeder, wat volgens haar vrijstelling van parkeerkosten zou rechtvaardigen.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van onmiddellijk laden of lossen. De rechtbank legt uit dat de bewijslast voor deze uitzondering op de parkeerregels bij belanghebbende ligt. De verklaringen van belanghebbende en haar moeder worden niet als voldoende bewijs beschouwd, vooral omdat de heffingsambtenaar heeft aangegeven dat er op de gemaakte foto's geen laad- of losactiviteiten zichtbaar waren.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat belanghebbende het griffierecht niet terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.