ECLI:NL:RBZWB:2022:7399
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking en aanslag onroerende-zaakbelastingen
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een WOZ-beschikking en de daaropvolgende aanslag onroerende-zaakbelastingen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 29 februari 2020, waarin de waarde van zijn woning voor het jaar 2020 was vastgesteld op € 345.000. Dit bezwaar werd op 8 september 2020 door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende op 2 november 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende, H.J. van Zelst, aanwezig was. Tijdens de zitting bereikten partijen overeenstemming over de waarde van de woning, die nu op € 325.000 is vastgesteld.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn met ongeveer 10 maanden was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.000. Deze schadevergoeding werd verdeeld tussen de heffingsambtenaar en de Staat, waarbij de heffingsambtenaar € 100 en de Staat € 900 moest betalen.
Daarnaast is de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal € 2.056 bedroegen. De rechtbank heeft ook bepaald dat het griffierecht van € 48 aan de belanghebbende moet worden vergoed. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.