ECLI:NL:RBZWB:2022:7399

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
20/9032
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en aanslag onroerende-zaakbelastingen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een WOZ-beschikking en de daaropvolgende aanslag onroerende-zaakbelastingen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 29 februari 2020, waarin de waarde van zijn woning voor het jaar 2020 was vastgesteld op € 345.000. Dit bezwaar werd op 8 september 2020 door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende op 2 november 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende, H.J. van Zelst, aanwezig was. Tijdens de zitting bereikten partijen overeenstemming over de waarde van de woning, die nu op € 325.000 is vastgesteld.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn met ongeveer 10 maanden was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.000. Deze schadevergoeding werd verdeeld tussen de heffingsambtenaar en de Staat, waarbij de heffingsambtenaar € 100 en de Staat € 900 moest betalen.

Daarnaast is de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal € 2.056 bedroegen. De rechtbank heeft ook bepaald dat het griffierecht van € 48 aan de belanghebbende moet worden vergoed. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/9032
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende]uit [plaats], belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van SaBeWa Zeeland, de heffingsambtenaar,
en
de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

1.Inleiding

1.1.
Bij beschikking van 29 februari 2020 (hierna: de WOZ-beschikking) is de waarde van de woning gelegen aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning) voor het jaar 2020 vastgesteld op € 345.000. Tegelijk is ook een aanslag onroerende-zaakbelastingen opgelegd.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 8 september 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking ongegrond verklaard.
1.3.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen als gemachtigde van belanghebbende H.J. van Zelst (Previcus) en als heffingsambtenaar [heffingsambtenaar] en [heffingsambtenaar].

2.Beoordeling door de rechtbank

2.1.
Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de vaststelling van de waarde van de woning voor het jaar 2020 op € 325.000.
2.2.
De rechtbank zal overeenkomstig het voorgaande beslissen en het beroep gegrond verklaren.
2.3.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt als regel een periode van twee jaar. [1] De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 29 februari 2020. De rechtbank doet uitspraak op 9 december 2022. De redelijke termijn is daarmee overschreden met (afgerond) 10 maanden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 1.000. Voor de verdeling van de schadevergoeding tussen de heffingsambtenaar (bezwaarfase) en de Staat (beroepsfase) geldt het volgende. De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 8 september 2020. De bezwaarfase heeft daarmee afgerond 7 maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase met 1 maand is overschreden. Het restant wordt toegerekend aan de beroepsfase. De heffingsambtenaar dient daarom 1/10e deel van € 1.000 te betalen (€ 100) en de Staat 9/10e deel van € 1.000 (€ 900). De rechtbank merkt de Staat daarom mede aan als partij in dit geding.
2.4.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen.
2.5.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 269. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.056.

3.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning tot € 325.000;
- vermindert de voor de woning opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen tot een aanslag berekend naar een waarde van € 325.000;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen aan belanghebbende van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 100;
- veroordeelt de Staat (Minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen aan belanghebbende van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 900;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 2.056 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48 aan belanghebbende vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier op 9 december 2022 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.