In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 december 2022, wordt het beroep van een predikant tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De inspecteur had aan de predikant voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 77.705 was vastgesteld. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur gehouden is aan een eerder voornemen tot afwijken van de belastingaanslag op basis van het vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet voldoende onderbouwd heeft dat de predikant geen recht heeft op een hoger bedrag aan aftrekbare kosten dan het bedrag dat in het voornemen is genoemd.
De rechtbank oordeelt dat de predikant recht heeft op aftrek van kosten tot een bedrag van € 5.976, wat leidt tot een vermindering van het belastbaar inkomen uit werk en woning tot € 74.368. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan de predikant moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in belastingzaken en de noodzaak voor de inspecteur om zijn standpunten goed te onderbouwen.
De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de aftrekbaarheid van specifieke kostenposten, zoals lidmaatschapskosten en kosten voor de spreekkamer, en heeft de argumenten van zowel de predikant als de inspecteur zorgvuldig gewogen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de predikant, wat de financiële gevolgen van de uitspraak verder onderstreept.