ECLI:NL:RBZWB:2022:7310

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
21/2193
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aftrekbaarheid van kosten door een predikant in het kader van de inkomstenbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 december 2022, wordt het beroep van een predikant tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De inspecteur had aan de predikant voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 77.705 was vastgesteld. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur gehouden is aan een eerder voornemen tot afwijken van de belastingaanslag op basis van het vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet voldoende onderbouwd heeft dat de predikant geen recht heeft op een hoger bedrag aan aftrekbare kosten dan het bedrag dat in het voornemen is genoemd.

De rechtbank oordeelt dat de predikant recht heeft op aftrek van kosten tot een bedrag van € 5.976, wat leidt tot een vermindering van het belastbaar inkomen uit werk en woning tot € 74.368. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan de predikant moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in belastingzaken en de noodzaak voor de inspecteur om zijn standpunten goed te onderbouwen.

De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de aftrekbaarheid van specifieke kostenposten, zoals lidmaatschapskosten en kosten voor de spreekkamer, en heeft de argumenten van zowel de predikant als de inspecteur zorgvuldig gewogen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de predikant, wat de financiële gevolgen van de uitspraak verder onderstreept.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2193
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats] , belanghebbende
(gemachtigde: J.A. Klaver),
en
de inspecteur van de belastingdienst,de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 19 april 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 77.705 (de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 313 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, ter bijstand vergezeld van [bijstand] en de gemachtigde van belanghebbende, en namens de inspecteur: [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

2.Feiten

2.1.
In 2017 genoot belanghebbende de volgende inkomsten uit dienstbetrekking:
Inhoudingsplichtige
Loon
Loonheffing
[stichting 1]
€ 18.555
€ 6.900
Stichting [stichting 2]
€ 11.139
€ 4.065
[BV]
€ 25.278
€ 8.904
Totaal
€ 54.972
€ 19.869
Het betreffen werkzaamheden als geestelijk verzorger.
2.2.
Verder heeft belanghebbende buiten dienstbetrekking inkomsten (resultaat uit overige werkzaamheden) genoten tot een bedrag van € 38.782. Het betreft werkzaamheden als predikant. Met deze werkzaamheden is belanghebbende gestopt op 8 oktober 2017.
2.3.
In verband met zijn werkzaamheden als predikant heeft belanghebbende € 8.812 aan kosten in aftrek gebracht in zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2017. Tevens heeft belanghebbende een bedrag aan periodieke giften in zijn aangifte opgenomen van € 1.250.
2.4.
Na correspondentie tussen belanghebbende en de inspecteur, heeft de inspecteur bij brief van 11 juni 2019 een eerste standpunt ingenomen ter zake van de aftrekbaarheid van de kosten, namelijk een bedrag aan aftrekbare kosten van € 5.976 (het eerste voornemen tot afwijken). Bij brief van 21 oktober 2020 heeft de inspecteur een tweede standpunt ingenomen, resulterend in een bedrag aan aftrekbare kosten van € 2.639 (het tweede voornemen tot afwijken). Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur vastgehouden aan het tweede voornemen tot afwijken. De periodieke giften zijn in aftrek toegestaan.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt de of de inspecteur gehouden is aan het eerste voornemen tot afwijken op grond van het vertrouwensbeginsel. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil of belanghebbende recht heeft op een hoger bedrag aftrek van kosten dan uit dat eerste voornemen tot afwijken volgt. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, is in geschil of belanghebbende recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek van kosten dan bij het opleggen van de aanslag is geaccepteerd. De rechtbank beoordeelt dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
In het verweerschrift heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat een totaal van € 3.502 aan kosten in aftrek dient te komen. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Gelet hierop is het beroep gegrond.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Vanwege het beroep van de inspecteur op interne compensatie, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende recht heeft op aftrek van een bedrag van € 5.976 aan kosten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vertrouwensbeginsel
3.4.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen. [1]
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de inspecteur middels het eerste voornemen tot afwijken een uitlating heeft gedaan waaruit belanghebbende redelijkerwijs mocht afleiden dat een bedrag van € 5.976 aan kosten in aftrek gebracht kon worden. In het voornemen staat vermeld ‘
Als ik vóór 1 juli 2019 geen reactie van u heb ontvangen, ontvangt u enige tijd daarna het aanslagbiljet, waarop de voorgestelde afwijkingen zullen zijn verwerkt.’ Er wordt geen voorbehoud gemaakt dat de inspecteur nog op dit voornemen terug zou kunnen komen of dat de aftrekbaarheid van de kosten nogmaals beoordeeld zou worden.
3.6.
Voor dit geval heeft belanghebbende gesteld dat – naast de aftrek conform het eerste voornemen tot afwijken van € 5.976 – aanvullend aftrek bestaat voor de kosten voor de huur en het stemmen van de piano (€ 780) en voor de kosten van de spreekkamer (€ 1.397), omdat deze kosten in het eerste voornemen tot afwijken zijn gecorrigeerd en deze kosten volgens belanghebbende wel in aftrek dienen te komen. De inspecteur heeft zich voor dit geval beroepen op interne compensatie en heeft verwezen naar het standpunt zoals ingenomen is in het verweerschrift. De rechtbank zal daarom hierna ingaan op de aftrekbaarheid van de – ten aanzien van het standpunt in het verweerschrift - nog in geschil zijnde kostenposten.
Kostenaftrek – beroep op interne compensatie
3.7.
In het verweerschrift heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat ten aanzien van bepaalde kostenposten sprake is van gemengde kosten, welke zowel zien op de werkzaamheden in dienstbetrekking als de werkzaamheden als predikant. Ten aanzien van de gemengde kosten heeft de inspecteur die kosten toegedeeld aan die respectievelijke inkomensposten naar evenredigheid van de inkomsten daaruit. Dat mondt uit in een verdeling van 58,63% (werkzaamheden in dienstbetrekking) en 41,37% (werkzaamheden als predikant). Ter zitting heeft belanghebbende zich akkoord verklaard met deze wijze van kostentoedeling voor zover van gemengde kosten sprake is.
Ter zitting is vast komen te staan dat de kosten voor de volgende uitgaven nog in geschil zijn:
lidmaatschap Bond van Nederlandse Predikanten (BNP);
de spreekkamer;
werkbezoeken en reiskosten in verband met het oriënteren op het beroepen worden in een andere gemeente als predikant;
kantoorkosten, meer specifiek de kosten van de inkt voor de printer.
Lidmaatschap BNP
3.8.
Ten aanzien van de kosten voor het lidmaatschap van de BNP heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat sprake is van gemengde kosten. Belanghebbende stelt dat geen sprake is van gemengde kosten, omdat deze kosten enkel zien op de werkzaamheden als predikant.
3.9.
De rechtbank acht aannemelijk dat de kosten voor het lidmaatschap van de BNP enkel zijn gemaakt in het kader van de werkzaamheden van belanghebbende als predikant. Niet valt in te zien dat een lidmaatschap van een bond van predikanten mede kan dienen ter verkrijging of behouden van de inkomsten als geestelijk verzorger. De rechtbank neemt derhalve het bedrag van € 157 aan lidmaatschapskosten geheel in aanmerking als aftrekbare kosten van het resultaat uit de werkzaamheden als predikant.
Spreekkamer
3.10.
Ten aanzien van de kosten voor de spreekkamer heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat sprake is van gemengde kosten, waardoor een bedrag van € 578 aftrekbaar is. Belanghebbende stelt dat geen sprake is van gemengde kosten, omdat de spreekkamer enkel gebruikt wordt ten behoeve van het predikantschap.
3.11.
De rechtbank is van oordeel dat, tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de spreekkamer enkel gebruikt wordt in het kader van de werkzaamheden als predikant en niet mede in het kader van de werkzaamheden als geestelijk verzorger. Gelet daarop heeft de inspecteur de aftrek van de kosten daarvoor terecht beperkt tot € 578.
Werkbezoeken en reiskosten in verband met beroepen worden
3.12.
Belanghebbende heeft gesteld dat de (reis)kosten die belanghebbende heeft gemaakt in het kader van oriëntatie op het beroepen worden in een andere gemeente als predikant in aftrek dienen te komen. De rechtbank is met belanghebbende van oordeel dat kosten die hij heeft gemaakt om zijn werkzaamheden als predikant uit te breiden, gemaakt worden in het kader van de werkzaamheden als predikant en daarom aftrekbaar zijn.
3.13.
Belanghebbende heeft echter naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de door hem opgevoerde reizen betrekking hadden op uitbreiding van zijn werkzaamheden. Belanghebbende heeft ter zitting toegelicht dat hij teneinde beroepen te worden contact zoekt met gemeenten waar een predikant wordt gezocht of waarvan hij verwacht dat er een vacature zal komen. Hij heeft echter voor geen enkele reis enig bewijs geleverd van contact met een gemeente en/of het bestaan van een vacature. Belanghebbende heeft aldus onvoldoende onderbouwd dat de reizen daadwerkelijk gemaakt zijn in het kader van het beroepen worden als predikant.
Kantoorkosten: inkt voor de printer
3.14.
De inspecteur heeft gesteld dat kosten voor inkt voor de printer niet in aftrek kunnen worden gebracht op grond van artikel 3.16, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
3.15.
Naar het oordeel van de rechtbank is het gelijk aan de inspecteur. Artikel 3.16, derde lid, van de Wet IB 2001 bepaalt – voor zover relevant - dat niet in aftrek komen kosten die verband houden met computers en andere dergelijke apparatuur. Met ‘andere dergelijke apparatuur’ wordt volgens de wetsgeschiedenis onder andere faxapparatuur bedoeld. [2] Naar het oordeel van de rechtbank is een printer vergelijkbaar met faxapparatuur en vallen printers derhalve ook onder het begrip ‘andere dergelijke apparatuur’. [3]
Tussenconclusie
3.16.
Indien het beroep op het vertrouwensbeginsel niet geslaagd zou zijn, zou de rechtbank tot het oordeel gekomen zijn dat belanghebbende recht heeft op een aftrek van kosten voor een bedrag van € 3.594 (zie de hierna opgenomen tabel). Er is dan geen aanleiding om een hoger bedrag aan kosten in aanmerking te nemen dan het bedrag waarvoor bij belanghebbende het vertrouwen is gewekt: € 5.976. Het beroep op interne compensatie van de inspecteur slaagt derhalve.
Kostensoort
Aangifte
Aanslag (en uitspraak op bezwaar)
Standpunt inspecteur in verweerschrift
Oordeel rechtbank [4]
Lidmaatschap BNP
€ 157
€ 157
€ 65
€ 157
Lidmaatschap VGVZ
€ 140
€ 140
€ 0
€ 0
Afschrijving Toga en Stola
€ 147
€ 147
€ 147
€ 147
Kosten stomerij toga
€ 63
€ 54
€ 54
€ 54
Vakliteratuur/kerkmuziek
€ 832
€ 256
€ 106
€ 106
Kantoorkosten
€ 379
€ 216
€ 90
€ 90
Reiskosten (niet vergoed)
€ 2.267
€ 684
€ 975
€ 975
Huur piano
€ 780
€ 780
€ 660
€ 660
Internet en telefoniekosten
€ 615
€ 205
€ 255
€ 255
Verblijfkosten e.d. (waaronder film/theater)
€ 961
€ 0
€ 0
€ 0
Kosten spreekkamer energie en huurwaardeforfait
€ 1.397
€ 0
€ 578
€ 578
Representatiekosten
€ 1.073
€ 0
€ 572
€ 572
Totaal
€ 8.812
€ 2.639
€ 3.502
€ 3.594
Conclusie
3.17.
Belanghebbende heeft recht op aftrek van tot een bedrag van € 5.976.
3.18.
De rechtbank zal het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderen tot € 74.368. [5] Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende aanslag zal worden verminderd, wordt de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is gegrond, omdat in de uitspraak op bezwaar met een te laag bedrag aan aftrekbare kosten rekening is gehouden. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. De rechtbank vermindert de aanslag naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.368.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
4.3.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. De kostenvergoeding voor de bezwaarfase wordt vastgesteld op € 538 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269).
Met betrekking tot de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting op 27 oktober 2022 zijn, naast de onderhavige zaak, ook de zaken van belanghebbende met betrekking tot de jaren 2015, 2016 en 2018 behandeld. Tussen partijen is niet in geschil dat samenhang tussen de zaken bestaat voor wat betreft de zitting bij de rechtbank over de onderhavige zaak en de zaken over de jaren 2015, 2016 en 2018. De rechtbank zal partijen hierin volgen. De rechtbank ziet aanleiding om, zoals gemachtigde heeft gesteld, met betrekking tot het beroepschrift samenhang aan te nemen voor de jaren 2016 tot en met 2018. De kostenvergoeding voor de beroepsfase wordt vastgesteld op € 537,63, bestaande uit € 253 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 759, gedeeld door 3) vermeerderd met € 284,63 (1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 759 en een factor 1,5 wegens samenhang, gedeeld door 4).
De totale vergoeding wordt dan € 1.075,63 .

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.368;
- vermindert de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.075,63 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 8 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Hoge Raad 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069, r.o. 2.3.1.
2.Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1988/89, 20 873, nr. 3.
3.Vergelijk Gerechtshof Arnhem 29 december 1992, ECLI:NL:GHARN:1992:AW4308, over een kopieermachine.
4.Indien het beroep op het vertrouwensbeginsel niet geslaagd zou zijn.
5.Belastbaar inkomen uit werk en woning van € 77.705 minus (€ 5.976 minus 2.639).