ECLI:NL:RBZWB:2022:7309

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
21/5493
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslag inkomstenbelasting en aftrekbare kosten voor predikant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 december 2022, wordt het beroep van een predikant tegen de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2016 beoordeeld. De inspecteur had eerder een navorderingsaanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.654, maar na bezwaar werd dit bedrag verlaagd naar € 65.875. De rechtbank behandelt de vraag of de inspecteur beschikte over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt en of de belanghebbende recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek van kosten. De rechtbank concludeert dat de inspecteur inderdaad over een nieuw feit beschikte en dat de belanghebbende recht heeft op aftrek van kosten tot een bedrag van € 5.385. Dit leidt tot een vermindering van het belastbaar inkomen tot € 63.269. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en proceskosten aan de belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5493
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats] , belanghebbende
(gemachtigde: J.A. Klaver),
en
de inspecteur van de belastingdienst,de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 november 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.654 (de navorderingsaanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 782 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van 65.875 en de belastingrentebeschikking verminderd tot € 561. Er is geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, ter bijstand vergezeld van [bijstand] en de gemachtigde van belanghebbende, en namens de inspecteur: [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

2.Feiten

2.1.
In 2016 genoot belanghebbende de volgende inkomsten uit dienstbetrekking:
Inhoudingsplichtige
Loon
Loonheffing
[stichting 1]
€ 20.997
€ 7.753
Stichting [stichting 2]
€ 14.399
€ 5.251
Totaal
€ 35.396
€ 13.004
Het betreffen werkzaamheden als geestelijk verzorger.
2.2.
Verder heeft belanghebbende buiten dienstbetrekking inkomsten (resultaat uit overige werkzaamheden) genoten tot een bedrag van € 46.975. Het betreft werkzaamheden als predikant.
2.3.
In verband met zijn werkzaamheden als predikant heeft belanghebbende € 10.418 aan kosten in aftrek gebracht in zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2016. Tevens heeft belanghebbende een bedrag aan periodieke giften in zijn aangifte opgenomen van € 1.000. Bij het opleggen van de definitieve aanslag heeft de inspecteur alle kosten en de periodieke giften in aftrek toegestaan.
2.4.
Bij het opleggen van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur de in aftrek gebrachte kosten volledig gecorrigeerd. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur € 2.779 aan kosten in aftrek toegestaan.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de inspecteur beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek van kosten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
In het verweerschrift heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat een totaal van € 5.318 aan kosten in aftrek dient te komen. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Gelet hierop is het beroep gegrond.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Tevens is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende recht heeft op aftrek van een bedrag van € 5.385 aan kosten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Nieuw feit
3.4.
Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin belanghebbende ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast dat sprake is van een nieuw feit of kwader trouw rust op de inspecteur.
3.5.
Volgens vaste jurisprudentie mag de inspecteur bij het vaststellen van een aanslag in de IB/PVV uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. [1] Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet-onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn. [2]
3.6.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur niet beschikt over een nieuw feit, omdat de inspecteur al op de hoogte was van de door belanghebbende in aftrek gebrachte kosten gelet op de lopende procedure over het jaar 2014. Daarbij is het kantoor van de gemachtigde van belanghebbende aan een verscherpt onderzoek onderworpen geweest, waardoor de aangifte voor het jaar 2016 achtergehouden had moeten worden door de inspecteur.
3.7.
De rechtbank volgt de stelling van de inspecteur dat geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de aangifte, omdat de niet-onwaarschijnlijke mogelijkheid bestond dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist waren. De inspecteur beschikte derhalve over een nieuw feit. Dat er een procedure liep over het jaar 2014 en dat het kantoor van de gemachtigde van belanghebbende aan een onderzoek onderworpen was, zorgt er niet voor dat sprake is van een ambtelijk verzuim. De niet-onwaarschijnlijke mogelijkheid bestond namelijk dat de in de aangifte opgenomen kosten juist waren. De inspecteur beschikte derhalve over een navorderingsbevoegdheid.
Kostenaftrek
3.8.
In het verweerschrift heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat ten aanzien van bepaalde kostenposten sprake is van gemengde kosten, welke zowel zien op de werkzaamheden in dienstbetrekking als de werkzaamheden als predikant. Ten aanzien van de gemengde kosten heeft de inspecteur die kosten toegedeeld aan die respectievelijke inkomensposten naar evenredigheid van de inkomsten daaruit. Dat mondt uit in een verdeling van 42,97% (werkzaamheden in dienstbetrekking) en 57,03% (werkzaamheden als predikant). Ter zitting heeft belanghebbende zich akkoord verklaard met deze wijze van kostentoedeling voor zover van gemengde kosten sprake is.
Ter zitting is vast komen te staan dat de kosten voor de volgende uitgaven nog in geschil zijn:
lidmaatschap Bond van Nederlandse Predikanten (BNP);
de spreekkamer;
werkbezoeken en reiskosten in verband met het oriënteren op het beroepen worden in een andere gemeente als predikant;
kantoorkosten, meer specifiek de kosten van de inkt voor de printer.
Lidmaatschap BNP
3.9.
Ten aanzien van de kosten voor het lidmaatschap van de BNP heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat sprake is van gemengde kosten. Belanghebbende stelt dat geen sprake is van gemengde kosten, omdat deze kosten enkel zien op de werkzaamheden als predikant.
3.10.
De rechtbank acht aannemelijk dat de kosten voor het lidmaatschap van de BNP enkel zijn gemaakt in het kader van de werkzaamheden van belanghebbende als predikant. Niet valt in te zien dat een lidmaatschap van een bond van predikanten mede kan dienen ter verkrijging of behouden van de inkomsten als geestelijk verzorger. De rechtbank neemt derhalve het bedrag van € 156 aan lidmaatschapskosten geheel in aanmerking als aftrekbare kosten van het resultaat uit de werkzaamheden als predikant.
Spreekkamer
3.11.
Ten aanzien van de kosten voor de spreekkamer heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat sprake is van gemengde kosten, waardoor een bedrag van € 1.214 aftrekbaar is. Belanghebbende stelt dat geen sprake is van gemengde kosten, omdat de spreekkamer enkel gebruikt wordt ten behoeve van het predikantschap.
3.12.
De rechtbank is van oordeel dat, tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de spreekkamer enkel gebruikt wordt in het kader van de werkzaamheden als predikant en niet mede in het kader van de werkzaamheden als geestelijk verzorger. Gelet daarop heeft de inspecteur de aftrek van de kosten daarvoor terecht beperkt tot € 1.214.
Werkbezoeken en reiskosten in verband met beroepen worden
3.13.
Belanghebbende heeft gesteld dat de (reis)kosten die belanghebbende heeft gemaakt in het kader van oriëntatie op het beroepen worden in een andere gemeente als predikant in aftrek dienen te komen. De rechtbank is met belanghebbende van oordeel dat kosten die hij heeft gemaakt om zijn werkzaamheden als predikant uit te breiden, gemaakt worden in het kader van de werkzaamheden als predikant en daarom aftrekbaar zijn.
3.14.
Belanghebbende heeft echter naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de door hem opgevoerde reizen betrekking hadden op uitbreiding van zijn werkzaamheden. Belanghebbende heeft ter zitting toegelicht dat hij teneinde beroepen te worden contact zoekt met gemeenten waar een predikant wordt gezocht of waarvan hij verwacht dat er een vacature zal komen. Hij heeft echter voor geen enkele reis enig bewijs geleverd van contact met een gemeente en/of het bestaan van een vacature. Belanghebbende heeft aldus onvoldoende onderbouwd dat de reizen daadwerkelijk gemaakt zijn in het kader van het beroepen worden als predikant.
Kantoorkosten: inkt voor de printer
3.15.
De inspecteur heeft gesteld dat kosten voor inkt voor de printer niet in aftrek kunnen worden gebracht op grond van artikel 3.16, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
3.16.
Naar het oordeel van de rechtbank is het gelijk aan de inspecteur. Artikel 3.16, derde lid, van de Wet IB 2001 bepaalt – voor zover relevant - dat niet in aftrek komen kosten die verband houden met computers en andere dergelijke apparatuur. Met ‘andere dergelijke apparatuur’ wordt volgens de wetsgeschiedenis onder andere faxapparatuur bedoeld. [3] Naar het oordeel van de rechtbank is een printer vergelijkbaar met faxapparatuur en vallen printers derhalve ook onder het begrip ‘andere dergelijke apparatuur’. [4]
Conclusie
3.17.
Zoals uit de hierna opgenomen tabel volgt, heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank recht op aftrek van kosten tot een bedrag van € 5.385. De rechtbank zal het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderen tot € 63.269. [5]
Kostensoort
Aangifte
Uitspraak op bezwaar
Standpunt inspecteur in verweerschrift
Oordeel rechtbank
Lidmaatschap BNP
€ 156
€ 156
€ 89
€ 156
Afschrijving Toga en Stola
€ 147
€ 147
€ 147
€ 147
Kosten stomerij toga
€ 17
€ 17
€ 17
€ 17
Vakliteratuur
€ 584
€ 0
€ 0
€ 0
Kantoorkosten
€ 781
€ 143
€ 367
€ 367
Reiskosten (niet vergoed)
€ 2.272
€ 931
€ 1.866
€ 1.866
Huur piano
€ 1.092
€ 1.092
€ 1.092
€ 1.092
Internet en telefoniekosten
€ 900
€ 220
€ 357
€ 357
Werkbezoek/studiedagen
€ 1.415
€ 73
€ 0
€ 0
Kosten spreekkamer energie en huurwaardeforfait
€ 2.127
€ 0
€ 1.214
€ 1.214
Representatiekosten
€ 1.023
€ 0
€ 169
€ 169
Kapper/uiterlijke verzorging
€ 144
€ 0
€ 0
€ 0
Totaal
€ 10.658
€ 2.779
€ 5.318
€ 5.385
3.18.
Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende aanslag zal worden verminderd, wordt de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is gegrond, omdat in de uitspraak op bezwaar met een te laag bedrag aan aftrekbare kosten rekening is gehouden. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. De rechtbank vermindert de aanslag naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.269.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
4.3.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. Met betrekking tot de bezwaarfase is niet in geschil dat samenhang bestaat tussen de onderhavige zaak en de zaak over het jaar 2018. De kostenvergoeding voor de bezwaarfase wordt derhalve vastgesteld op € 269 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, gedeeld door 2).
Met betrekking tot de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting op 27 oktober 2022 zijn, naast de onderhavige zaak, ook de zaken van belanghebbende met betrekking tot de jaren 2015, 2017 en 2018 behandeld. Tussen partijen is niet in geschil dat samenhang tussen de zaken bestaat voor wat betreft de zitting bij de rechtbank over de onderhavige zaak en de zaken over de jaren 2015, 2017 en 2018. De rechtbank zal partijen hierin volgen. De rechtbank ziet aanleiding om, zoals gemachtigde heeft gesteld, met betrekking tot het beroepschrift samenhang aan te nemen voor de jaren 2016 tot en met 2018. De kostenvergoeding voor de beroepsfase wordt vastgesteld op € 537,63, bestaande uit € 253 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 759, gedeeld door 3) vermeerderd met € 284,63 (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een factor 1,5 wegens samenhang, gedeeld door 4).
De totale vergoeding wordt dan € 806,63.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.269;
- vermindert de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 806,63 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 8 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Zie onder meer Hoge Raad 7 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3465.
2.Vergelijk Hoge Raad 18 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:379 en Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.
3.Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1988/89, 20 873, nr. 3.
4.Vergelijk Gerechtshof Arnhem 29 december 1992, ECLI:NL:GHARN:1992:AW4308, over een kopieermachine.
5.Belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.875 minus (€ 5.385 minus € 2.779).