ECLI:NL:RBZWB:2022:7308

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
21/2538
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke beoordeling van aftrekbare kosten en giften door een predikant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 december 2022, wordt het beroep van een predikant tegen de belastingaanslag voor het jaar 2015 beoordeeld. De inspecteur had een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 66.347, maar na bezwaar werd dit verlaagd naar € 62.948. De rechtbank behandelt de aftrekbaarheid van kosten en giften die de belanghebbende in zijn aangifte had opgevoerd. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende recht heeft op een hogere aftrek van kosten dan de inspecteur had toegestaan, namelijk € 5.008, en vermindert het belastbaar inkomen tot € 60.459. De rechtbank bevestigt dat de belastingrente terecht in rekening is gebracht, maar kent een schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet onzorgvuldig heeft gehandeld bij het opleggen van de aanslag, maar erkent dat de lange duur van de procedure aanleiding geeft voor een immateriële schadevergoeding van € 2.000, waarvan € 1.913 voor rekening van de inspecteur en € 87 voor de Staat der Nederlanden. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en verplicht de inspecteur tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2538
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de inspecteur van de belastingdienst,de inspecteur,
en
de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 mei 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.347 (de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 613 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.948 en de belastingrentebeschikking verminderd tot € 416. Er is geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, ter bijstand vergezeld van M. Verkerk en de gemachtigde van belanghebbende, en namens de inspecteur: [inspecteur] en [inspecteur].

2.Feiten

2.1.
In 2015 genoot belanghebbende de volgende inkomsten uit dienstbetrekking:
Inhoudingsplichtige
Loon
Loonheffing
[dienstbetrekking 1]
€ 17.709
€ 6.454
[dienstbetrekking 2]
€ 14.163
€ 5.161
Totaal
€ 31.872
€ 11.615
Het betreffen werkzaamheden als geestelijk verzorger.
2.2.
Verder heeft belanghebbende buiten dienstbetrekking inkomsten (resultaat uit overige werkzaamheden) genoten tot een bedrag van € 46.062. Het betreft werkzaamheden als predikant.
2.3.
In verband met zijn werkzaamheden als predikant heeft belanghebbende € 10.877 aan kosten in aftrek gebracht in zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2015. Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur geen kosten in aftrek toegestaan. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur € 3.399 aan kosten in aftrek toegestaan.
2.4.
Belanghebbende heeft een bedrag aan periodieke giften in zijn aangifte opgenomen van € 1.000. De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag daarvoor geen aftrek toegestaan. Bij verminderingsbeschikking van 2 juni 2021 heeft de inspecteur alsnog aftrek van € 880 aan giften geaccepteerd. De aanslag is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.068.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of belanghebbende recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek van kosten en giften. Tevens beoordeelt de rechtbank of terecht belastingrente in rekening is gebracht. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
In het verweerschrift heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat een totaal van € 4.947 aan kosten in aftrek dient te komen. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Gelet hierop is het beroep gegrond.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op aftrek van een bedrag van € 5.008 aan kosten en dat hij geen recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek van giften dan de inspecteur heeft geaccepteerd. De belastingrente is terecht in rekening gebracht. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kostenaftrek
3.4.
In het verweerschrift heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat ten aanzien van bepaalde kostenposten sprake is van gemengde kosten, welke zowel zien op de werkzaamheden in dienstbetrekking als de werkzaamheden als predikant. Ten aanzien van de gemengde kosten heeft de inspecteur die kosten toegedeeld aan die respectievelijke inkomensposten naar evenredigheid van de inkomsten daaruit. Dat mondt uit in een verdeling van 40,89% (werkzaamheden in dienstbetrekking) en 59,11% (werkzaamheden als predikant). Ter zitting heeft belanghebbende zich akkoord verklaard met deze wijze van kostentoedeling voor zover van gemengde kosten sprake is.
Ter zitting is vast komen te staan dat de kosten voor de volgende uitgaven nog in geschil zijn:
lidmaatschap [lidmaatschap] ([lidmaatschap]);
de spreekkamer;
vakliteratuur;
werkbezoeken en reiskosten in verband met het oriënteren op het beroepen worden in een andere gemeente als predikant;
kantoorkosten, meer specifiek de kosten van de inkt voor de printer.
Lidmaatschap [lidmaatschap]
3.5.
Ten aanzien van de kosten voor het lidmaatschap van de [lidmaatschap] heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat sprake is van gemengde kosten. Belanghebbende stelt dat geen sprake is van gemengde kosten, omdat deze kosten enkel zien op de werkzaamheden als predikant.
3.6.
De rechtbank acht aannemelijk dat de kosten voor het lidmaatschap van de [lidmaatschap] enkel zijn gemaakt in het kader van de werkzaamheden van belanghebbende als predikant. Niet valt in te zien dat een lidmaatschap van een bond van predikanten mede kan dienen ter verkrijging of behouden van de inkomsten als geestelijk verzorger. De rechtbank neemt derhalve het bedrag van € 151 aan lidmaatschapskosten geheel in aanmerking als aftrekbare kosten van het resultaat uit de werkzaamheden als predikant.
Spreekkamer
3.7.
Ten aanzien van de kosten voor de spreekkamer heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat sprake is van gemengde kosten, waardoor een bedrag van € 569 aftrekbaar is. Belanghebbende stelt dat geen sprake is van gemengde kosten, omdat de spreekkamer enkel gebruikt wordt ten behoeve van het predikantschap.
3.8.
De rechtbank is van oordeel dat, tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de spreekkamer enkel gebruikt wordt in het kader van de werkzaamheden als predikant en niet mede in het kader van de werkzaamheden als geestelijk verzorger. Gelet daarop heeft de inspecteur de aftrek van de kosten daarvoor terecht beperkt tot € 569.
Vakliteratuur
3.9.
Volgens de inspecteur is (na aftrek van de door belanghebbende ontvangen vergoeding) een bedrag van € 123 aan vakliteratuur aftrekbaar. Belanghebbende stelt dat daarbij nog een bedrag van € 247 aftrekbaar is, bestaande uit de NBG bijbel, [X], het abonnement op [abonnement] en een boek van [boek].
3.10.
Naar het oordeel van de rechtbank dient geen rekening gehouden te worden met en hoger bedrag aan aftrek dan de inspecteur in het verweerschrift heeft geaccepteerd. De rechtbank overweegt dat [abonnement] staat voor [abonnement]. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de kosten gemaakt worden voor de werkzaamheden als geestelijk verzorger en niet als predikant. De kosten zijn dan ook niet aftrekbaar.
3.11.
Ten aanzien van de NBG Bijbel merkt de rechtbank op dat de inspecteur deze kosten in aanmerking heeft genomen als gemengde kosten. De rechtbank acht aannemelijk dat de bijbel zowel wordt gebruikt voor de werkzaamheden als geestelijk verzorger als de werkzaamheden als predikant. De kosten zijn dan ook terecht aangemerkt als gemengde kosten.
3.12.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de kosten voor [X] en het boek van [boek] niet in aftrek. De rechtbank vindt in de overgelegde stukken geen boek of tijdschrift dat [X] heet zodat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor dat boek in dit jaar kosten heeft gemaakt. Daarnaast betreft het boek van [boek] een boek over onder andere kunst. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit boek gekocht is en gebruikt wordt voor de werkzaamheden als predikant.
Werkbezoeken en reiskosten in verband met beroepen worden
3.13.
Belanghebbende heeft gesteld dat de (reis)kosten die belanghebbende heeft gemaakt in het kader van oriëntatie op het beroepen worden in een andere gemeente als predikant in aftrek dienen te komen. De rechtbank is met belanghebbende van oordeel dat kosten die hij heeft gemaakt om zijn werkzaamheden als predikant uit te breiden, gemaakt worden in het kader van de werkzaamheden als predikant en daarom aftrekbaar zijn.
3.14.
Belanghebbende heeft echter naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de door hem opgevoerde reizen betrekking hadden op uitbreiding van zijn werkzaamheden. Belanghebbende heeft ter zitting toegelicht dat hij teneinde beroepen te worden contact zoekt met gemeenten waar een predikant wordt gezocht of waarvan hij verwacht dat er een vacature zal komen. Hij heeft echter voor geen enkele reis enig bewijs geleverd van contact met een gemeente en/of het bestaan van een vacature. Belanghebbende heeft aldus onvoldoende onderbouwd dat de reizen daadwerkelijk gemaakt zijn in het kader van het beroepen worden als predikant.
Kantoorkosten: inkt voor de printer
3.15.
De inspecteur heeft gesteld dat kosten voor inkt voor de printer niet in aftrek kunnen worden gebracht op grond van artikel 3.16, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
3.16.
Naar het oordeel van de rechtbank is het gelijk aan de inspecteur. Artikel 3.16, derde lid, van de Wet IB 2001 bepaalt – voor zover relevant - dat niet in aftrek komen kosten die verband houden met computers en andere dergelijke apparatuur. Met ‘andere dergelijke apparatuur’ wordt volgens de wetsgeschiedenis onder andere faxapparatuur bedoeld. [1] Naar het oordeel van de rechtbank is een printer vergelijkbaar met faxapparatuur en vallen printers derhalve ook onder het begrip ‘andere dergelijke apparatuur’. [2]
Giften
3.17.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat de verhoging ter zake van giften aan culturele instellingen [3] niet van toepassing is.
3.18.
Belanghebbende stelt dat er voor een bedrag van € 1.000 aan periodieke giften zijn gedaan in 2015. De inspecteur heeft een bedrag van € 880 aan giften in aftrek toegestaan, omdat volgens de inspecteur uit de door belanghebbende overgelegde bescheiden niet blijkt dat meer dan € 880 betaald is.
3.19.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat meer dan € 880 betaald is aan giften. Uit de overgelegde bankrekeningafschriften volgt geen hoger bedrag dan € 880. Er zijn geen aanvullende bewijsstukken overgelegd.
Tussenconclusie
3.20.
Zoals uit de hierna opgenomen tabel volgt, heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank recht op aftrek van kosten tot een bedrag van € 5.008. De rechtbank zal het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderen tot € 60.459. [4]
Kostensoort
Aangifte
Uitspraak op bezwaar
Standpunt inspecteur in verweerschrift
Oordeel rechtbank
Lidmaatschap [lidmaatschap]
€ 151
€ 151
€ 90
€ 151
Afschrijving toga en stola
€ 147
€ 147
€ 147
€ 147
Kosten stomerij toga
€ 73
€ 42
€ 42
€ 42
Vakliteratuur
€ 815
€ 209
€ 123
€ 123
Kantoorkosten
€ 800
€ 412
€ 277
€ 277
Reiskosten (niet vergoed)
€ 2.370
€ 937
€ 1.713
€ 1.713
Huur piano
€ 1.171
€ 1.171
€ 1.021
€ 1.021
Internet en telefoniekosten
€ 660
€ 220
€ 391
€ 391
Verblijfkosten e.d. (waaronder film/theater)
€ 798
€ 0
€ 0
€ 0
Werkbezoek/studiedagen
€ 618
€ 110
€ 110
€ 110
Kosten spreekkamer energie en huurwaardeforfait
€ 2.127
€ 0
€ 569
€ 569
Representatiekosten
€ 647
€ 0
€ 464
€ 464
Kapper/uiterlijke verzorging
€ 300
€ 0
€ 0
€ 0
Relatiegeschenken
€ 160
€ 0
€ 0
€ 0
Totaal
€ 10.877
€ 3.399
€ 4.947
€ 5.008
Belastingrente
3.21.
Tussen partijen staat vast dat de belastingrente conform de wettelijke regeling in rekening gebracht is. Belanghebbende stelt echter dat een te hoog bedrag aan belastingrente in rekening is gebracht, omdat de aanslag pas na een zeer lange periode is opgelegd en dat dat aan de inspecteur te wijten is.
3.22.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur niet onzorgvuldig gehandeld bij het opleggen van de aanslag. Dat pas na ruim twee jaar een aanslag is opgelegd, zorgt er niet voor dat sprake is van onzorgvuldigheid aan de zijde van de inspecteur. De rechtbank ziet geen aanleiding om de in rekening gebrachte belastingrente te verminderen.
3.23.
Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende aanslag zal worden verminderd, wordt de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd.
Immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
3.24.
Ter zitting heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank ziet aanleiding voor toekenning van een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft als uitgangspunt bepaald dat een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg een periode van twee jaar bedraagt. [5] Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade.
3.25.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 30 januari 2019. De uitspraak op bezwaar is van 6 mei 2021. De rechtbank doet uitspraak op 8 december 2022. De redelijke termijn is daarmee overschreden met 1 jaar en 11 maanden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 2.000. Dit bedrag komt voor 22/23e deel voor rekening van de inspecteur (€ 1.913) en voor het overige (€ 87) voor rekening van de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid). De rechtbank merkt de Minister in zoverre mede aan als partij in dit geding.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is gegrond, omdat in de uitspraak op bezwaar met een te laag bedrag aan aftrekbare kosten rekening is gehouden. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. De rechtbank vermindert de aanslag naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.459.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
4.3.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. De kostenvergoeding voor de bezwaarfase wordt vastgesteld op € 538 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269).
Met betrekking tot de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting op 27 oktober 2022 zijn, naast de onderhavige zaak, ook de zaken van belanghebbende met betrekking tot de jaren 2016, 2017 en 2018 behandeld. Tussen partijen is niet in geschil dat samenhang tussen de zaken bestaat voor wat betreft de zitting bij de rechtbank over de onderhavige zaak en de zaken over de jaren 2016, 2017 en 2018. De rechtbank zal partijen hierin volgen. De rechtbank ziet aanleiding om, zoals gemachtigde heeft gesteld, geen samenhang aan te nemen voor wat betreft het beroepschrift in de onderhavige zaak. De kostenvergoeding voor de beroepsfase wordt vastgesteld op € 1.043,63, bestaande uit € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 759) vermeerderd met € 284,63 (1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 759 en een factor 1,5 wegens samenhang, gedeeld door 4).
De totale vergoeding wordt dan € 1.581,63.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.459;
- vermindert de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.913;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 87;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.581,63 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 8 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1988/89, 20 873, nr. 3.
2.Vergelijk Gerechtshof Arnhem 29 december 1992, ECLI:NL:GHARN:1992:AW4308, over een kopieermachine.
3.Artikel 6.39a van de Wet IB 2001.
4.Belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.068 minus (€ 5.008 minus € 3.399).
5.Zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.