Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 14 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij de belanghebbende, gevestigd in Luxemburg, in beroep ging tegen de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2006 tot en met 2012. De inspecteur van de Belastingdienst had op 7 en 8 september 2017 de bezwaren van de belanghebbende afgewezen. Tijdens een regiezitting op 7 juni 2021 werd besloten om het onderzoek ter zitting achterwege te laten, omdat er geen aanleiding was om de zaak aan te houden in afwachting van de Deka-zaak in hoger beroep.
De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende, met een beroep op het Unierecht, geen recht had op teruggaaf van dividendbelasting, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden die gelden voor fiscale beleggingsinstellingen. De rechtbank stelde vast dat voor teruggaafverzoeken met betrekking tot boekjaren vanaf 1 januari 2008 het regime van de afdrachtvermindering van belang is, terwijl voor eerdere perioden de voormalige teruggaafregeling voor fiscale beleggingsinstellingen relevant is. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht de teruggaafverzoeken had afgewezen, omdat de belanghebbende niet had ingestemd met een vervangende betaling zoals voorgeschreven door de Hoge Raad.
De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. De rechtbank benadrukte dat de belanghebbende niet had aangetoond dat er onduidelijkheden waren over het rechtsherstel, en dat de klacht over de onduidelijkheden niet voldoende was onderbouwd.