2.2.4.[eiser] is op 21 januari 2015 onderzocht door neuropsycholoog mevrouw dr. [naam neuropsycholoog] (hierna: [naam neuropsycholoog]). Zij heeft op 23 februari 2015 een definitief rapport uitgebracht. De bevindingen van [naam neuropsycholoog] zijn tevens verwerkt in het expertiserapport van [naam neuroloog]. In het rapport van [naam neuropsycholoog] staat onder meer:
‘(…)
Samenvatting en conclusie:
Op verzoek van mw. [naam neuroloog], werd dhr. [voorletters] [eiser], geboren op [geboortedatum] onderzocht, teneinde mogelijke restgevolgen te objectiveren ten gevolgen van het ongeval op 24 maart 2014. Hierbij liep hij een hoog-energetisch trauma trauma op. Een CT scan toonde een contusie-haard links temporaal met een spoortje bloed in
occipitaalhoorn links. Bij aanvullend MRI onderzoek werden er aanwijzingen gevonden voor diffuse axonal injury.
Zijn klachtenpatroon imponeert met onzekerheid over zijn cognitief functioneren, in het
bijzonder zijn intellectueel vermogen; hij is bang dat hij dommer is geworden. Hij ervaart
lichte concentratieproblemen bij vermoeidheid, hij schrijft alles op en twijfelt vaak. Hij voelt zich met vlagen somber en neerslachtig. Hij moet sinds het ongeval vaker bijslapen vanwege vermoeidheid. Er zijn slaapproblemen en hij meldt “wakend” te slapen. Hierdoor bestaan aanwijzingen voor acceptatie-en/of verwerkingsproblemen die passen bij hetgeen hij over zijn werk vertelt. Sinds het ongeval is hij van werkplek verandert, maar hij mist de uitdaging die hij daarvoor had.
Betrokkene is coöperatief en zijn prestatie-motivatie is goed, zowel bij observatie als op
basis van objectieve testmethoden: er zijn bij symptoom-validiteitstests geen aanwijzingen
voor onderpresteren. De goede uitslag op symptoom validiteittests maken het mogelijk dat
zijn testresultaten betrouwbaar kunnen worden geïnterpreteerd; verondersteld mag worden
dat de onderzoeksresultaten een betrouwbare afspiegeling vormen van zijn vermogens.
Bij het huidige neuropsychologisch onderzoek wordt het premorbide verbale
intelligentieniveau op gemiddeld geschat: IQ=99. Het premorbide niveau op basis van de
verkortte GIT2 wordt geschat op bovengemiddeld niveau: IQ=119.
Niet beperkt, c.q. gestoord is:
• de snelheid van informatieverwerking en het werktempo;
• de selectieve en verdeelde aandacht;
• de executieve functies;
• het taalbegrip;
• de verbale vloeiendheid;
• de auditieve en visuele perceptie;
• de response inhibitie (geen verminderde impulscontrole);
• de visuoconstructieve vaardigheden;
• het visueel ruimtelijk inzicht;
• het visuele (associatieve) geheugen;
• de psychomotoriek.
De volgende problemen en/of stoornissen kunnen worden geobjectiveerd:
• Er zijn geen geheugenstoornissen geobjectiveerd. Echter, er zijn
welbenedengemiddelde geheugenprestaties. Op een
geheugentaak waarbij samenhangende informatie moet worden
onthouden, is de inprenting verminderd, maar niet het vermogen tot
het opdiepen van de informatie. Op een andere (15-woordentest)
geheugentaak waarbij onsamenhangende informatie moet worden
onthouden, is de inprenting gemiddeld. De prestaties lijken samen
te hangen met een beperkt werkgeheugen: de samenhangende
informatie (verhaaltjes) wordt eenmalig aangeboden, terwijl de 15-
woordenlijst diverse keren aangeboden wordt. Het herinneren is niet
gestoord.
• Betrokkene laat een afwijkende prestatie zien op een
werkgeheugentaak. Dit verklaart de afwijkende prestatie op een
taak die snelheid van informatieverwerking meet. Deze test,
Substitutie, waarbij de symbool-cijfercombinaties zo snel mogelijk
dienen te worden geleerd/genoteerd, is een sensitieve test voor
hersenletsel. Op andere taken die werktempo en snelheid van
informatieverwerking meten presteert hij gemiddeld tot zeer goed.
Er is dus zeker geen sprake van mentale traagheid. Naast het
tempo van informatieverwerking meet de test ook het korte
termijngeheugen.
• Devolgehouden aandachtis afwijkend op taken die het langdurig
vasthouden van de auditieve- en visuele aandacht meten. Op de
visuele taak fluctueert zijn aandacht sterk wanneer hij zijn aandacht
voor een langere tijd op een eentonige/monotone taak moet richten.
(…)
Beantwoording van de vraagstellingen:
1. Zijn er stoornissen in het mentale functioneren, het taalgebruik, de regulatie van
emoties en gedrag of in de helderheid van het bewustzijn?
Antwoord: Voor stoornissen in het mentale functioneren, zie conclusie. Samengevat is een
beperkt werkgeheugen en een beperkte volgehouden aandacht. De geheugenfuncties zijn
niet gestoord, maar het inprenten, c.q. het leervermogen wordt door eerder genoemde
beperkingen negatief beïnvloed. Anamnestisch meldt hij problemen met zijn concentratie
wanneer hij vermoeid is. Echter, het is opvallend dat hij geen vermoeidheidsklachten
aangeeft en voelt gedurende het onderzoek.
Er is geen stoornis in de helderheid van het bewustzijn. Er is geen taalstoornis, of afasie.
De regulatie van emoties en gedrag is niet gestoord, wel spelen er acceptatie- en
verwerkingsproblemen die passend zijn bij de ongevalsgevolgen. Indien de slaapproblemen
aanhouden, wordt psychologische behandeling gericht op traumaverwerking geadviseerd.
2. Is het aannemelijk dat de aangetoonde stoornissen veroorzaakt worden door een
hersenbeschadiging als gevolg van een bepaalde (nader te omschrijven) gebeurtenis of aandoening?
Antwoord: Ja, het is aannemelijk dat de klachten en afwijkende prestaties ten aanzien van
het werkgeheugen en volgehouden aandacht ontstaan zijn door hersenletsel na het ongeval
dat hij doormaakte. Hij lijkt tamelijk goed in staat te compenseren voor zijn beperkingen en
opvallend is dat hij geen vermoeidheid ervaart. Op een intensieve aandachtstest komt dit
echter wel uit het profiel naar voren, maar blijkbaar ervaart hij dit niet.
(…)
4. Indien de aangetoonde stoornissen kunnen worden toegeschreven aan een
tengevolge van de genoemde gebeurtenis of aandoening ontstane
hersenbeschadiging, welke zijn dan de beperkingen in het functioneren die daardoor zijn ontstaan?
Antwoord: In een arbeidssituatie zal hij moeite kunnen hebben met het opnemen, c.q.
aanleren van nieuwe informatie door beperkingen in het werkgeheugen.
De beperkingen in het volhouden van de aandacht kunnen ertoe leiden dat hij vergissingen
maakt of niet goed in staat is een taak of activiteit te continueren. De kans is groter bij
monotone activiteiten / taken waarbij hij gedurende langere tijd alert moet blijven. (…)’