ECLI:NL:RBZWB:2022:721

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9122
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering Wajong-uitkering en verrekening van inkomsten

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de terugvordering van een Wajong-uitkering. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 12 oktober 2020, waarin zijn Wajong-uitkering over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 mei 2020 op nihil was vastgesteld en een bedrag van € 15.157,43 aan Wajong-uitkering werd teruggevorderd. Eiser ontving sinds 13 maart 2002 een Wajong-uitkering, maar had in de periode van 18 april 2018 tot 17 april 2019 gewerkt als chauffeur en ontving daarnaast een Ziektewetuitkering van het UWV.

Tijdens de zitting op 6 januari 2022 was eiser niet aanwezig, maar het UWV was vertegenwoordigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door eiser opgegeven inkomsten niet overeenkwamen met de werkelijke inkomsten in de relevante periode. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht de Wajong-uitkering op nihil had vastgesteld en het bedrag van € 15.157,43 had teruggevorderd. Eiser stelde dat hij aan zijn verplichtingen had voldaan en dat het UWV fouten had gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat eiser had moeten begrijpen dat zijn hoge inkomsten niet verenigbaar waren met de Wajong-uitkering.

De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de psychische gesteldheid van eiser en zijn financiële situatie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9122 WAJONG

uitspraak van 11 februari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] te [plaatsnaam] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 oktober 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de verrekening van zijn inkomsten met zijn uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en de terugvordering van zijn Wajong-uitkering over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 mei 2020 tot een bedrag van € 15.157,43.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 januari 2022. Eiser is niet verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser ontving vanaf 13 maart 2002 een Wajong-uitkering van het UWV, die hem steeds bij wijze van voorschot is toegekend. Van 18 april 2018 tot en met 17 april 2019 is eiser werkzaam geweest als chauffeur bij [naam onderneming] . Voor dat werk is hij op 13 maart 2019 uitgevallen. Eiser ontving van 13 maart 2019 tot en met 17 april 2019 ziekengeld van zijn (ex-)werkgever. Aansluitend ontving eiser vanaf 18 april 2019 een Ziektewetuitkering van het UWV.
Eiser heeft op een Wajong-wijzigingsformulier van 5 april 2018 aangegeven dat hij van
19 maart 2018 tot 17 april 2019 voor 8 uur per week via een uitzendbureau bij [naam onderneming] te [plaatsnaam] is gaan werken als chauffeur.
Bij besluit van 27 maart 2020 heeft het UWV eisers Wajong-uitkering over het jaar 2018 vastgesteld, waarbij is bepaald dat aan eiser van 26 maart 2018 tot en met 31 december 2018 geen Wajong-uitkering wordt betaald.
Bij besluit van 17 juni 2020 (primair besluit) heeft het UWV eisers Wajong-uitkering over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 mei 2020 definitief vastgesteld op nihil in verband met door hem genoten inkomsten. Tevens heeft het UWV eisers Wajong-uitkering over die periode tot een bedrag van € 15.157,43 bruto teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de nihil-vaststelling en de terugvordering van eisers Wajong-uitkering over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 mei 2020 tot een bedrag van € 15.157,43 heeft gehandhaafd.
3.
Beroepsgronden
Eiser stelt dat hij aan al zijn wettelijke verplichtingen heeft voldaan en dat enkel het UWV fouten heeft gemaakt. Eiser werkte in 2018 en begin 2019 voor een werkgever en daarnaast als ZZP’er. Hij heeft een bedrag aan inkomsten van € 375,- per week opgegeven - niet per maand. Ook had het UWV moeten inzien dat er twee uitkeringen naast elkaar liepen. Het was niet aan eiser om de ZW-uitkering te melden aan het UWV. De uitkeringsbedragen waren juist. Tevens stelt eiser dat hij door zijn PTSS niet kon inzien dat zijn fluctuerende inkomsten zouden moeten zorgen voor andere uitkeringsbedragen. Eiser stelt verder dat het UWV ten onrechte stelt dat sprake is van een depressie, dat eiser werkzaam was als ZZP’er in de te beoordelen periode, terwijl hij die werkzaamheden vanaf 13 maart 2019 had gestaakt, en dat eiser niet bedlegerig was of om psychische redenen onvoldoende redzaam en dat hij zijn financiën zelf kon onderhouden. Eiser stelt dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, gezien zijn psychische gesteldheid en zijn schrijnende financiële situatie.
4.
Wettelijk kader
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Beoordeling door de rechtbank
5.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de gronden ten aanzien van eisers recht op een Wajong-uitkering over het jaar 2018 buiten dit geding vallen, nu eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit daarover van 27 maart 2020, en dit besluit onherroepelijk is.
5.2.1.
De te beoordelen periode (hierna: periode in geding) loopt van 1 januari 2019 tot en met 31 mei 2020.
5.2.2.
De rechtbank stelt verder vast dat in de periode van 1 januari 2019 tot en met
13 maart 2019 eisers inkomsten uit loondienst relevant zijn voor dit geschil en in de periode van 14 maart 2019 tot en met 31 mei 2020 eisers Ziektewetuitkering.
5.2.3.
Vaststaat dat de door eiser in het wijzigingsformulier van 5 april 2018 gemelde bruto inkomsten van € 375,-
per maandniet overeenkomen met de door eiser genoten inkomsten in de te beoordelen periode. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt in dit kader de berekening door het UWV van de hoogte van eisers Wajong-uitkering, rekening houdend met zijn inkomsten, te kloppen. Dit volgt onder meer uit de uitkeringsspecificatie over de maand april 2019 (gedingstuk B69).
5.3.1.
Vervolgens overweegt de rechtbank dat uit artikel 3:48 van de Wajong dwingend volgt dat de door eiser genoten inkomsten op de Wajong-uitkering in mindering moeten worden gebracht. Die inkomsten worden verrekend met de uitkering en de uitkering wordt in zoverre niet betaald. In dit artikel is een schending van de inlichtingenplicht niet als voorwaarde voor korting van inkomsten opgenomen. Daarom kan in het midden blijven of eiser, door geen correcte melding te maken van zijn inkomsten, de inlichtingenplicht heeft geschonden.
Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; zie de uitspraak van 11 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2818) is het bij een besluit waarbij met terugwerkende kracht inkomsten in mindering worden gebracht, voldoende als het een betrokkene redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat een te hoog bedrag aan uitkering werd ontvangen. Daarvan is in dit geval sprake. Eiser heeft in de periode in geding (hoge) inkomsten genoten uit werk en vervolgens uit Ziektewetuitkering. De rechtbank is met het UWV van oordeel dat, gelet op de hoogte van de inkomsten, het eiser zonder meer duidelijk had moeten zijn dat de toekenning van een Wajong-uitkering daarmee niet verenigbaar was, zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 10 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1408, en van 11 november 2021 ECLI:NL:CRVB:2021:2818. De wet verplicht het UWV in gevallen als deze om de genoten inkomsten op de Wajong-uitkering in mindering te brengen. Het UWV was vervolgens ook gehouden de ten onrechte ontvangen Wajong-uitkering over de periode in geding terug te vorderen. Dit volgt uit artikel 3:48 en artikel 3:56, eerste lid, van de Wajong.
5.3.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat de berekening van de hoogte van de terugvordering van de Wajong-uitkering in het bestreden besluit onjuist is. Hieruit volgt dat het UWV een bedrag van € 15.157,43 aan Wajong-uitkering onverschuldigd aan eiser heeft betaald. Het UWV was dan ook verplicht dit bedrag terug te vorderen.
5.3.3.
Uit artikel 3:56, zesde lid, van de Wajong volgt dat op deze terugvorderingsplicht een uitzondering mogelijk is, namelijk als sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Van dringende redenen kan volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 26 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:694, en van 11 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2818) slechts sprake zijn indien als gevolg van de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële consequenties voor de betrokkene optreden. Er moet iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand zijn wil een afwijking van de hoofdregel gerechtvaardigd zijn. Eisers stelling dat dringende redenen om van terugvordering af te zien zijn gelegen in zijn psychische gesteldheid en zijn schrijnende financiële situatie, volgt de rechtbank eiser niet. Eiser heeft niet met objectieve gegevens onderbouwd dat onaanvaardbare sociale of financiële consequenties zijn opgetreden als gevolg van de terugvordering. Verder overweegt de rechtbank dat uit het dossier en de toelichting van het UWV ter zitting is gebleken dat het UWV in de betalingsregeling rekening heeft gehouden met eisers financiële situatie, waardoor de invordering inmiddels op nihil is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
5.4.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het UWV ter zitting heeft aangegeven dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het woord ‘depressie’ heeft opgenomen in zijn rapportage van 29 september 2020, omdat eiser dit zelf in een vragenlijst van 27 mei 2019 zou hebben genoemd.
5.5.
Eisers beroepsgronden slagen niet. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
6.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 11 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage wettelijk kader

Artikel 3:48, eerste lid, van de Wajong. Inkomen uit uitkering
1. Indien de jonggehandicapte, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, wordt die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 3:1, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
a. niet betaald, indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 3:1, vijfde lid, zou zijn, niet langer sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid van ten minste 25%; of
b. indien onderdeel a niet van toepassing is, betaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 3:1, vijfde lid, zou zijn.
Op grond van artikel 3:56 van de Wajong wordt de uitkering die onverschuldigd is betaald, door het UWV teruggevorderd. Op grond van het zesde lid kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.