ECLI:NL:RBZWB:2022:7152

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2487
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van disciplinaire straffen opgelegd aan politieambtenaar wegens plichtsverzuim

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 november 2022, wordt het beroep van eiser, een politieambtenaar, tegen disciplinaire straffen beoordeeld. Eiser is sinds 1 augustus 2006 in dienst bij de Nationale Politie en is aangesproken op zijn gedrag tijdens een incident op 20 januari 2021, waarbij hij en zijn partner werden aangehouden voor lokaalvredebreuk. De korpschef legde eiser voorwaardelijk ontslag op met een proeftijd van twee jaar en verminderde zijn recht op jaarlijkse vakantie met 32 uren. Eiser maakte bezwaar tegen deze straffen, maar de korpschef handhaafde het besluit na een hoorzitting. De rechtbank oordeelt dat de korpschef terecht heeft vastgesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, maar dat de cumulatie van straffen onevenredig is. De rechtbank vernietigt het besluit van de korpschef voor zover het de vermindering van het recht op vakantie betreft, maar handhaaft het voorwaardelijk ontslag. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.600,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2487 AW

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.D. Dane),
en

de korpschef van politie (de korpschef), verweerder

(gemachtigde: [woordvoerder verweerder] ).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het opleggen van de disciplinaire straffen van voorwaardelijk ontslag en vermindering van het recht op een jaarlijkse vakantie met 32 uren.
Met het bestreden besluit van 4 april 2022 op het bezwaar van eiser is de korpschef met een nadere motivering bij het opleggen van voornoemde straffen gebleven.
De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de korpschef.

Inleiding

Eiser is sinds 1 augustus 2006 in dienst bij de Nationale Politie, laatstelijk in de functie van Bedrijfsvoeringspecialist D, werkzaam bij het Team Programma-, Project en Interimmanagement (PPI), onderdeel van de Dienst ICT van het Politiedienstcentrum.
Op 6 mei 2020 is eiser aangesproken op het feit dat hij op een politielocatie een algemeen verhaal heeft gehouden over het belang van ander nieuws lezen en daarbij een krantje en een folder heeft uitgedeeld over de macht van de overheid, 5G en corona. Dit is door de aangesproken politiemedewerkers als onwenselijk ervaren.
Begin juli 2020 heeft eiser op de politiepost in Oudenbosch in een gesprek met een politiemedewerker aangegeven dat in zijn ogen de overheid, en mede daardoor ook de politie, onjuist handelde met betrekking tot de maatregelen tegen het coronavirus. Eiser zou ‘de andere krant covid-1984’ hebben aangeboden.
Tussen eiser en de heer [organisatorisch coördinator] , Organisatorisch coördinator van de sector PPI hebben op 23 en 30 juli 2020 gesprekken plaatsgevonden. De hierbij gemaakte afspraken zijn schriftelijk vastgelegd, inhoudende dat eiser zich in zakelijke contacten zou onthouden van zijn persoonlijke mening over onder meer de macht en het handelen van de overheid inzake corona.
Eiser en zijn partner zijn op 20 januari 2021 door de politie aangehouden in het gemeentehuis van Oudenbosch voor het medeplegen van lokaalvredebreuk.
Met een strafbeschikking van 20 januari 2021 is aan eiser een geldboete van € 150,- opgelegd voor huisvredebreuk. Op 23 juni 2022 heeft de politierechter de eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd en eiser vrijgesproken.
Op 27 januari 2021 heeft het waarnemend diensthoofd ICT opdracht gegeven tot het instellen van een disciplinair onderzoek.
Op 1 april 2021 heeft het disciplinair hoorgesprek met eiser plaatsgevonden.
Met de brief van 12 juli 2021 is het voornemen kenbaar gemaakt om eiser vanwege toerekenbaar mogelijk ernstig plichtsverzuim de straffen van voorwaardelijk ontslag, met een proeftijd van twee jaar, en een vermindering van het recht op een jaarlijkse vakantie met 32 uren op te leggen. Eiser heeft geen zienswijze ingediend tegen het voorgenomen besluit.
Met het besluit van 27 september 2021 heeft de korpschef aan eiser overeenkomstig het voornemen beide straffen opgelegd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Op 3 februari 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden en zijn beide partijen door de Bezwaaradviescommissie HRM (de commissie) gehoord. De commissie heeft de korpschef onder meer geadviseerd om eisers bezwaar deels gegrond te verklaren, het besluit van 27 september 2021 te herroepen wat betreft de straf van inhouding van 32 vakantie-uren en het besluit te handhaven wat betreft de straf van voorwaardelijk ontslag, met inachtneming van de overwegingen van de commissie.
Met het bestreden besluit heeft de korpschef eisers bezwaren tegen het besluit van 27 september 2021 ongegrond verklaard. De korpschef stelt vast dat eiser in korte tijd vier vormen van plichtsverzuim heeft gepleegd. De korpschef acht de aard van het plichtsverzuim zeer ernstig en de straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar evenredig aan het gepleegde verzuim. De verwijten zijn zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien zodanig ernstig dat uitsluitend een voorwaardelijk ontslag daaraan onvoldoende recht doet. Een onvoorwaardelijk ontslag werd onevenredig geacht. Om die reden is gekozen daarop een aanvulling te doen. Uit eisers verklaring blijkt dat hij alleenverdiener is. Om die reden is niet gekozen voor een geldelijke inhouding maar voor inhouding van verlof. Concluderend is de korpschef, anders dan de commissie, van mening dat het aantal en de ernst van de verweten gedragingen maken dat het gelijktijdig opleggen van de straf van het verminderen van het recht op vakantie met 32 uren niet onevenredig is.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de korpschef terecht eiser disciplinair heeft gestraft. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Met het bestreden besluit heeft de korpschef ook gelijktijdig beslist over de verschuldigdheid van een dwangsom en is de hoogte van de verschuldigde dwangsom vastgesteld. Eiser heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Eisers standpunt
4. Eiser meent, samenvattend, dat het plichtsverzuim niet is gebaseerd op deugdelijk vastgestelde feiten, hij zich niet aan de door de korpschef gestelde mate van plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt, het bestreden besluit gebrekkig en deels onjuist is gemotiveerd, de opgelegde sanctie niet evenredig is, van een volledige heroverweging als bedoeld in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet is gebleken en tot slot dat onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van het advies van de commissie.
5. De rechtbank zal eerst een oordeel geven over de formele gronden.
Heeft de korpschef artikel 7:4, tweede lid, en/of artikel 8:42, eerste lid, van de Awb geschonden?
5.1
Eiser voert aan dat de korpschef artikel 7:4, tweede lid, en artikel 8:42, eerste lid, van de Awb heeft geschonden door het strafdossier van eisers partner te rekenen tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. Er is volgens hem sprake van een privacyschending. Op de zitting heeft eiser hieraan toegevoegd dat de privacy van zijn partner is geschonden doordat stukken waaruit blijkt wat haar is overkomen, zijn gedeeld met juristen van het politiekorps, en dat door de toevoeging van haar verklaring ook eisers zaak kan zijn beïnvloed.
5.1.1
De korpschef heeft het standpunt ingenomen dat de zaak van eisers partner onderdeel uitmaakt van het strafdossier dat is toegevoegd aan het disciplinair dossier. Eisers partner is betrokken bij het incident en haar verklaring is daarom van belang voor de beoordeling van de zaak. Haar verklaring bevat voor eiser ook geen onbekendheden en de overige betrokkenen hebben geheimhouding.
5.1.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is, gelet op de onderlinge samenhang van de vermeende gedragingen van eiser en zijn partner, van oordeel dat de korpschef de stukken in het strafdossier die zijn opgemaakt over eisers partner terecht heeft aangemerkt als op de zaak betrekking hebbende stukken. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de gegevens van zijn partner en het incident waarover zij heeft verklaard al bij eiser bekend waren en dat de overige betrokkenen geheimhouding hebben. Bovendien heeft de politie tegen beide verdachten één dossier opgemaakt en verzonden naar het Openbaar Ministerie. Overigens heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat door het verstrekken van het strafdossier het recht op gegevensbescherming van zijn partner is geschonden, nog daargelaten dat eiser daarmee niet in zijn belangen is geschaad.
Heeft de korpschef de grondslag van het bezwaar verlaten?
5.2
Eiser voert aan dat de korpschef de grondslag van het besluit van 27 september 2021 heeft verlaten en hiermee de omvang van het geding op onjuiste gronden heeft uitgebreid en in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld, onder meer door eiser buiten staat te houden op wat anders of nieuw is tegengeworpen in de fase van bezwaar te kunnen reageren. Eiser is hiermee in zijn belangen geschaad.
5.2.1
Volgens de korpschef valt het niet in te zien waarom sprake is van een herformulering van het plichtsverzuim. Eiser wordt niets anders verweten dan in het voornemen strafoplegging en in het besluit strafoplegging is weergegeven. Op de zitting heeft de gemachtigde van de korpschef hieraan toegevoegd dat ‘handgemeen’ in het bestreden besluit alleen nader is verfeitelijkt en dat de verweten gedragingen in onderlinge samenhang moeten worden bezien.
5.2.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat aan het bestreden besluit niet meer of andere verweten gedragingen ten grondslag liggen dan aan het voornemen tot strafoplegging en het besluit van 27 september 2021. Dat wat eiser wordt verweten is alleen nader gemotiveerd door een verfeitelijking. Deze verfeitelijking valt volgens de rechtbank binnen de reikwijdte van het voorgenomen besluit en het besluit van 27 september 2021. Eiser heeft hierop kunnen reageren met een zienswijze. Ook heeft hij bezwaar kunnen maken tegen het genomen besluit, wat hij ook heeft gedaan. Niet gebleken is dat de heroverweging tot een voor eiser ongunstiger resultaat heeft geleid. Anders dan eiser veronderstelt, heeft de korpschef ‘handgemeen’ niet vervallen verklaard. Van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel of enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is de rechtbank dan ook niet gebleken.
Het toetsingskader van een disciplinaire straf
6. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] moet de bestuursrechter die in ambtenarenzaken moet beslissen over een besluit tot oplegging van een disciplinaire straf, vaststellen of de betrokken ambtenaar zich heeft schuldig gemaakt aan het plichtsverzuim ter zake waarvan het bestuursorgaan hem de straf heeft opgelegd. De overtuiging dat sprake is van plichtsverzuim zal de rechter moeten kunnen ontlenen aan deugdelijk vastgestelde gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking hebben gestaan bij het nemen van het strafbesluit. In het ambtenarentuchtrecht gelden niet de in het strafrecht van toepassing zijnde zeer strikte bewijsregels. Wel geldt dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging heeft schuldig gemaakt.
Het bestuursorgaan moet in het kader van een disciplinair onderzoek zelfstandig de feiten onderzoeken die tot het treffen van een disciplinaire maatregel aanleiding kunnen geven. Daarbij kan onder omstandigheden gebruik worden gemaakt van uit een strafrechtelijk onderzoek naar voren komende gegevens, maar van een verplichting om het beschikbaar komen van zodanige gegevens af te wachten is geen sprake.
Verder dient het plichtsverzuim aan de ambtenaar zijn toe te rekenen en dient de genomen maatregel in verhouding te staan tot het plichtsverzuim.
De in geding zijnde gedragingen
7. De rechtbank stelt vast dat de volgende gedragingen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, door de korpschef als plichtsverzuim zijn aangemerkt:
(1) de weigering te voldoen aan het verzoek en de vordering om zich te legitimeren;
(2) de weigering te voldoen aan het verzoek en de vordering om het stadhuis te verlaten;
(3) de poging de aanhouding van eisers partner te voorkomen door tussen haar en verbalisant [verbalisant 1] in te gaan staan;
(4) het in een handgemeen met verbalisant [verbalisant 2] terechtkomen. In het bestreden besluit is deze gedraging verfeitelijkt als het geen gehoor geven aan het bevel van [verbalisant 2] om afstand van hem te houden.
Deze gedragingen zullen hieronder worden aangeduid als de gedragingen (1), (2), (3) en (4).
7.1
Anders dan eiser stelt, is de rechtbank van oordeel dat de weigering een mondkapje te dragen niet tot de als plichtsverzuim aangemerkte gedragingen behoort of heeft behoord.
Hebben de gedragingen plaatsgevonden?
8. Over de vraag of de gedragingen hebben plaatsgevonden overweegt de rechtbank als volgt.
8.1
Wat betreft gedraging (1) stelt eiser dat over de feiten geen eenduidigheid bestaat. Verder zet eiser vraagtekens bij de rechtmatigheid van de inzet van de bevoegdheid om inzage te vorderen van een identiteitsbewijs. Hiertoe voert eiser aan dat op het moment van de vordering de betrokken verbalisant al bekend was met zijn identiteit en op de door eiser getoonde ontheffing geen persoonsgegevens waren vermeld.
Wat betreft gedraging (2) stelt eiser dat het dossier ook op dit aspect niet eenduidig is over het verloop van de zaken en de vraag of hij voldoende duidelijk is gevorderd om het stadhuis te verlaten en deze vordering voor hem, gelet op de omstandigheden van het geval, ook voldoende duidelijk heeft kunnen zijn.
Wat betreft gedraging (3) stelt eiser dat uit de opgestelde processen-verbaal van de betrokken verbalisanten niet blijkt dat hij heeft geprobeerd om de aanhouding van zijn partner te voorkomen, althans dit kan niet afgeleid worden uit het enkele feit dat eiser zich ter plaatse heeft opgehouden. Eiser wijst erop dat [verbalisant 1] geen enkele waarneming heeft gedaan over deze gedraging, althans hij heeft hierover niet geverbaliseerd.
Ook wat betreft gedraging (4) wijst eiser op onduidelijkheid in het strafdossier. Volgens eiser blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] alleen dat hem kenbaar is gemaakt afstand te houden en dat is precies wat hij heeft gedaan.
8.2
De rechtbank stelt vast dat sprake is van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van bevindingen door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze processen-verbaal van bevindingen.
8.2.1
Op grond van het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] staat voor de rechtbank vast dat gedraging (1) heeft plaatsgevonden. Van een onjuist gebruik van een bevoegdheid is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank stelt in dit verband vast dat eiser en zijn partner overlast en onrust veroorzaakten in het gemeentehuis van Oudenbosch, zijnde een openbare ruimte. In dat geval kan een identiteitscontrole aangewezen zijn. Identiteitscontrole is niet zonder meer op zijn plaats wanneer van iemand de identiteit ambtshalve al bekend is bij de ambtenaar die de vordering tot inzage wil doen. [2] Een identiteit is alleen ambtshalve bekend wanneer de identiteit eerder aantoonbaar is vastgesteld op basis van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht (Wid) en alle relevante gegevens bekend zijn. [3] Hiervan was blijkens het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] in het geval van eiser geen sprake.
Op grond van de processen-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] en [verbalisant 1] staat voor de rechtbank eveneens vast dat gedraging (2) heeft plaatsgevonden. Eiser erkent dat hij de vordering heeft gehoord. Eisers verklaring dat hij dacht dat er tegen zijn partner werd geroepen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Voor zover eiser een beroep doet op de in artikel 6, tweede lid, van het EVRM gewaarborgde onschuldpresumptie, slaagt dit beroep niet. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de hierboven genoemde vrijspraak niet is gemotiveerd, zodat niet kan worden nagegaan waarom de politierechter tot een vrijspraak is gekomen. Ook blijkt uit de door eiser overlegde aantekening van het mondeling vonnis niet voor welk feit hij is vervolgd. Eiser kon desgevraagd op de zitting hierover ook geen duidelijkheid verschaffen. Gelet op de eerder uitgevaardigde strafbeschikking acht de rechtbank aannemelijk dat de politierechter tot een vrijspraak is gekomen van huisvredebreuk. Van huisvredebreuk is naar het oordeel van (ook) de rechtbank geen sprake, omdat een gemeentehuis geen besloten lokaal is als bedoeld in artikel 138, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vaststelling dat gedraging (2) heeft plaatsgevonden geen twijfel doet ontstaan over de juistheid van de vrijspraak van wat eiser in de strafzaak werd verweten. Van handelen in strijd met onschuldpresumptie is dus geen sprake. [4]
8.2.2
De gedragingen (3) en (4) hangen zodanig met elkaar samen dat de rechtbank deze tegelijk zal bespreken. Eiser stelt terecht dat [verbalisant 1] over beide gedragingen niets heeft geverbaliseerd. Dat neemt niet weg dat voor de rechtbank vaststaat dat beide gedragingen in korte tijd opeenvolgend hebben plaatsgevonden. Zoals hiervoor onder 8.2 is overwogen, is er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] . Dit proces-verbaal vindt ondersteuning in de eigen verklaring van eiser, inhoudende dat een jonge agent tegen hem schreeuwde dat hij achteruit moest gaan waarop eiser riep: “Ik dacht het niet”. De rechtbank merkt hierbij op dat niet is komen vast te staan dat eiser in een handgemeen met [verbalisant 2] is terechtgekomen. Wel kan eiser worden verweten dat hij geen gehoor heeft gegeven aan het bevel van [verbalisant 2] om afstand van hem te houden.
Leveren de gedragingen plichtsverzuim op?
9. De rechtbank staat vervolgens stil bij de vraag of de vastgestelde gedragingen plichtsverzuim opleveren. Volgens de korpschef is dat het geval, omdat:
  • gedraging (1) strijdig is met de wettelijke verplichting om zich te legitimeren;
  • gedraging (2) strijdig is met de verplichting om het gemeentehuis te verlaten, waardoor eiser onrechtmatig in het gemeentehuis verbleef;
  • gedraging (3) strijdig is met de verplichting om geen verzet te plegen tegen [verbalisant 1] en de gemeenteambtenaar in de uitoefening van hun (politie)taak tegenover de partner van eiser;
  • gedraging (4) strijdig is met de verplichting gehoor te geven aan een bevel van de politie en geen verzet te plegen tegen [verbalisant 2] in de uitoefening van zijn politietaak.
9.1
De rechtbank kan de korpschef hierin volgen. De ernst van de verweten gedragingen leveren naar het oordeel van de rechtbank ernstig plichtsverzuim op.
Zijn de gedragingen eiser toe te rekenen?
10. Nu de rechtbank geen grond ziet voor het oordeel dat dit plichtsverzuim eiser niet kan worden toegerekend, was de korpschef bevoegd eiser daarvoor disciplinair te straffen. Eiser heeft tegen dit standpunt van de korpschef ook geen gronden aangevoerd.
Zijn de opgelegde straffen niet onevenredig aan het plichtsverzuim?
11. Tot slot moet nog de vraag worden beantwoord of de aan eiser opgelegde straffen niet onevenredig zijn aan het plichtsverzuim. De rechtbank oordeelt dat het gepleegde plichtsverzuim ernstig genoeg is om het opgelegde voorwaardelijk strafontslag, met een proeftijd van twee jaar, te kunnen dragen. Daar waar van een politieambtenaar mag worden verwacht dat hij, ook buiten diensttijd, met conflictueuze situaties weet om te gaan en dat hij te allen tijde de-escalerend optreedt, heeft eiser het tegendeel gedaan door in een publieke ruimte van het gemeentehuis, op verschillende manieren in woord en daad verzet te plegen tegen twee collega-politieambtenaren en een gemeenteambtenaar in de uitoefening van hun (politie)taak. Hierbij heeft eiser overlast en veel onrust veroorzaakt. Eiser heeft door zijn gedrag het in hem te stellen vertrouwen in ernstige mate geschonden en zo aan het eigen aanzien en aan dat van de politieorganisatie schade toegebracht. Het feit dat eiser bij de politie niet belast is met een uitvoerende, maar met een administratieve functie, maakt dit niet anders. In de straf weegt mee dat eiser voorafgaand aan het incident op 20 januari 2021 niet van onbesproken gedrag was. Naar aanleiding van de onder inleiding beschreven voorvallen in mei en juli 2020 zijn met eiser afspraken gemaakt dat hij zich van bepaald soort activistische gedragingen moest onthouden. Daarbij is eiser ook gewezen op de eed of belofte die hij heeft afgelegd; hij heeft verklaard dat hij zich, zowel in zijn werk- als privésituatie, zal gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt en dat hij zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zal zijn en niets zal doen dat het aanzien van het ambt zal schaden. Eiser was dus een gewaarschuwd man.
11.1
Het verweer van eiser, inhoudende dat hem niet langer vijf maar vier gedragingen zijn aangerekend, slaagt niet. De rechtbank heeft hiervoor onder 7.1 al vastgesteld dat eiser in eerste instantie niet werd verweten dat hij heeft geweigerd een mondkapje te dragen. Van het wegvallen van een bestanddeel in het plichtsverzuim is dus geen sprake. Het voorwaardelijk strafontslag houdt stand.
11.2
Wel is de rechtbank, anders dan de korpschef, van oordeel dat de cumulatie van straffen in dit geval onevenredig is te achten. Niet is gebleken dat een combinatie van straffen noodzakelijk is en dat niet met voorwaardelijk strafontslag kon worden volstaan. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. De gemachtigde van de korpschef heeft desgevraagd op de zitting toegelicht dat de korpschef een signaal wil afgeven en dat het doel van de maatregelen is om eiser een waarschuwing te geven. Dit doel kan naar het oordeel van de rechtbank bereikt worden met enkel een voorwaardelijk strafontslag. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat voorwaardelijk strafontslag de één na zwaarste disciplinaire straf is en in feite de ultieme laatste kans is. Als eiser gedurende de proeftijd van twee jaren zich opnieuw schuldig maakt aan plichtsverzuim, kan de straf alsnog ten uitvoer worden gelegd. Dit zou betekenen dat hij, na een langdurig dienstverband, alsnog zijn baan kwijtraakt. Tevens weegt de rechtbank mee dat het een eenmalig incident was en dat niet is gebleken dat eiser eerder disciplinair is gestraft. De rechtbank is concluderend van oordeel dat de tevens aan eiser opgelegde straf van vermindering van het recht op een jaarlijkse vakantie met 32 uren onevenredig is.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb (evenredigheidsbeginsel), voor zover in dat besluit aan eiser naast het voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd van 2 jaar tevens de straf van vermindering van het recht op een jaarlijkse vakantie met 32 uren is opgelegd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit waar het betreft het verminderen van het recht op vakantie.
12.1
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat het besluit van 27 september 2021 voor zover daarbij aan eiser de straf van vermindering van het recht op een jaarlijkse vakantie met 32 uren is opgelegd, wordt herroepen. Dit betekent dat deze straf komt te vervallen. Het voorwaardelijk strafontslag blijft wel gehandhaafd.
12.2
Omdat het beroep gegrond is moet de korpschef het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De korpschef moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in de beroepsfase vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat ook het besluit van 27 september 2021 deels wordt herroepen wegens een aan de korpschef te wijten onrechtmatigheid, komen ook de proceskosten van de bezwaarfase voor vergoeding in aanmerking. Dit betreft 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1. De proceskostenvergoeding bedraagt in totaal € 2.600,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is gehandhaafd het besluit om aan eiser de straf van vermindering van het recht op een jaarlijkse vakantie met 32 uren op te leggen;
  • bepaalt dat het bestreden besluit voor het overige in rechte stand houdt;
  • herroept het besluit van 27 september 2021 voor zover daarin is beslist dat aan eiser de straf van vermindering van het recht op een jaarlijkse vakantie met 32 uren wordt opgelegd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de korpschef het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt de korpschef tot betaling van € 2.600,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, voorzitter, en mr. V.M. Schotanus en
mr. I.M. Josten, leden, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 28 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4, tweede lid
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 7:4, tweede lid
2. Het bestuursorgaan legt het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbende ter inzage.
Artikel 7:11
1. Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
2. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Artikel 7:13, zevende lid
7. Indien de beslissing op het bezwaar afwijkt van het advies van de commissie, wordt in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies met de beslissing meegezonden.
Artikel 8:42, eerste lid
1. Binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en kan het een verweerschrift indienen. (..)
Besluit algemene rechtspositie politie
Artikel 76
1. De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.
2 Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Artikel 77, eerste lid, aanhef en onder c en j
1. Aan de ambtenaar, met uitzondering van de vrijwillige ambtenaar, kunnen de volgende straffen worden opgelegd:
(..)
c. vermindering van het recht op een jaarlijkse vakantie met ten hoogste een vierde gedeelte van het aantal uren, bedoeld in artikel 17, waarop in het desbetreffende kalenderjaar aanspraak bestaat;
(..)
j. ontslag.
Artikel 78
1. Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.
2 Indien met toepassing van het eerste lid de straf van ontslag aan een ambtenaar, met uitzondering van de vrijwillige ambtenaar, wordt opgelegd, kan tegelijk met deze straf één van de in artikel 77, eerste lid, onderdelen a tot en met e genoemde straffen worden opgelegd.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraken van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997, 21 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:LJNBR3187, 24 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP5986 en 26 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:LJNBK6578
2.zie Protocol identiteitsvaststelling strafrechtsketen, vastgesteld door de Coördinatiegroep Informatievoorziening Strafrechtsketen
3.zie Wet identiteitsvaststelling verdachten veroordeelden en getuigen (Stb. 2009, 317)
4.Vergelijk CRvB 6 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1777