Overwegingen
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 juli 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4390). 2. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak van 26 april 2022.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat niet in geschil is dat eiseres op de dag waarop zij de aanvraag heeft ingediend (8 maart 2019) en rond haar 18e verjaardag (15 juli 2001) niet beschikte over arbeidsvermogen. In de periode daartussen zijn er periodes geweest dat eiseres werkzaamheden heeft verricht, en dus arbeidsvermogen had. Van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen als bedoeld in artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong is dan ook geen sprake.
De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat uit de stukken niet kan worden opgemaakt dat het UWV heeft getoetst aan artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong. Eiseres had geen arbeidsvermogen op haar 18e verjaardag. Niet is vermeld of onderzoek is gedaan naar de vraag of deze situatie in de tien opvolgende jaren zo is gebleven. Ook is in het bestreden besluit daaraan geen overweging gewijd. Het bestreden besluit lijdt daarom aan een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek.
4. De arbeidsdeskundige b&b heeft gereageerd op de tussenuitspraak. Zij heeft gerapporteerd dat eiseres in de periode van 1 juli 2003 tot 10 juli 2003 (3 SV-dagen) heeft gewerkt bij de Stichting [naam stichting] in Breda en in 2005 gedurende 22 dagen (22 SV-dagen) bij [naam] De aard van de werkzaamheden, het aantal gewerkte of verloonde uren en de wijze van functioneren zijn echter niet bekend. Stichting [naam stichting] in Breda vernietigt namelijk alle gegevens van voormalige werknemers na 7 jaar. Over [naam] is onvoldoende informatie bekend, waardoor geen navraag gedaan kon worden.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat thans niet meer kan worden vastgesteld of eiseres vanaf haar 18e verjaardag gedurende 10 jaar onafgebroken geen arbeidsvermogen heeft gehad. Dit komt volgens het UWV voor rekening en risico van eiseres, omdat het een laattijdige aanvraag betreft.
5. Eiseres stelt in een aanvullende reactie dat zij in de periode van tien jaar twee kinderen heeft gekregen, in 2002 en 2005. Haar tweede kind is na een heftige bevalling geboren en na de geboorte was sprake van medische problematiek. Over de door het UWV gestelde werkperioden voert eiseres aan dat ze heeft meegelopen bij Stichting [naam stichting] , maar dat dit gedurende slechts één dag enkele uren is geweest en dus niet drie SV-dagen. Daarnaast voert eiseres aan nimmer bij [naam] te hebben gewerkt en dus ook niet 22 dagen in 2005. Mogelijk is er bij verwerking van de gezamenlijk (met haar toenmalige partner) ingediende aangifte inkomstenbelasting voor dat jaar een en ander foutief ingevuld of door de Belastingdienst foutief geregistreerd. Drie SV-dagen, en zelfs 25 (3 + 22) SV-dagen, over een periode van 10 jaar mogen volgens eiseres in redelijkheid niet als arbeidsparticipatie worden aangemerkt.
6. In artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong is bepaald dat een ingezetene die tijdelijk geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft alsnog jonggehandicapte wordt, indien hij gedurende een tijdvak van tien jaar volgend op de dag waarop hij jonggehandicapte zou zijn geworden op grond van het eerste lid, onder a of b, of het tweede lid, indien hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou hebben gehad, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had.
7. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong recht op een Wajong-uitkering bestaat voor degene die op zijn 18e verjaardag geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had én deze situatie de daaropvolgende tien jaar heeft voortgeduurd. Pas dan wordt aangenomen dat er duurzaam geen mogelijkheid tot arbeidsparticipatie is. Het UWV hoeft de duurzaamheid na tien jaar overigens niet te onderzoeken, maar moet wel nagaan of eiseres in die tien jaar arbeidsvermogen heeft gehad, bijvoorbeeld door te kijken of zij gewerkt heeft.
8. Op 15 juli 2001 is eiseres 18 jaar geworden. De periode van 10 jaar volgend op de 18e verjaardag van eiseres loopt daarom van 16 juli 2001 tot en met 15 juli 2011.
9. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast bij een laattijdige aanvraag als die van eiseres volgens vaste rechtspraak bij de aanvrager ligt, omdat het (medisch) beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen.
10. De rechtbank stelt vast dat het UWV uit onderzoek in de eigen systemen gebleken is dat eiseres in 2003 (3 SV-dagen) en in 2005 (22 SV-dagen) heeft gewerkt. De aard van de werkzaamheden, het aantal gewerkte of verloonde uren en de wijze van functioneren zijn, gezien het tijdsverloop, niet meer te achterhalen. De arbeidsdeskundige b&b heeft met deze gegevens naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd uiteengezet dat het aannemelijk is dat eiseres in bepaalde perioden binnen de tien jaar na haar 18e verjaardag over arbeidsvermogen beschikte. De enkele stelling van eiseres dat hiervan geen sprake is, kan niet worden gevolgd, omdat zij deze niet met stukken heeft onderbouwd. Wat eiseres heeft aangevoerd over de duur van de gewerkte perioden, maakt dit niet anders. De rechtbank begrijpt de moeilijke bewijsrechtelijke positie waarin eiseres verkeert, maar zoals in overweging 9 is overwogen, komt deze vanwege de laattijdige aanvraag voor haar rekening en risico.
11. Nu niet kan worden vastgesteld dat het ontbreken van het arbeidsvermogen van eiseres vanaf haar 18e verjaardag tien jaar onafgebroken heeft voortgeduurd, kan eiseres aan het bepaalde in artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong geen aanspraken ontlenen. Het UWV heeft op goede gronden de Wajong-aanvraag van eiseres afgewezen.
12. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek, zal het beroep gegrond worden verklaard en zal het bestreden besluit worden vernietigd. Omdat het UWV in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het UWV moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 1.897,50.