ECLI:NL:RBZWB:2022:7105

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
AWB- 20_5172
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering na beoordeling arbeidsvermogen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2022, wordt de aanvraag van eiseres om een Wajong-uitkering afgewezen. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend die door het UWV op 18 juni 2019 werd afgewezen. Het UWV verklaarde het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing ongegrond in een besluit van 24 januari 2020. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 16 maart 2022 was eiseres aanwezig, maar het UWV was niet verschenen vanwege een interne miscommunicatie. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak op 26 april 2022 het UWV de kans gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het UWV heeft hierop gereageerd met aanvullende rapportages.

De rechtbank overweegt dat eiseres op haar 18e verjaardag (15 juli 2001) geen arbeidsvermogen had, maar dat er in de periode van tien jaar daarna periodes zijn geweest waarin zij wel heeft gewerkt. De rechtbank stelt vast dat het UWV niet kan aantonen dat eiseres gedurende de gehele periode van tien jaar onafgebroken geen arbeidsvermogen heeft gehad. De bewijslast ligt bij eiseres, die een laattijdige aanvraag heeft ingediend. De rechtbank concludeert dat het UWV de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen, maar dat het bestreden besluit lijdt aan een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Daarom wordt het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit blijven in stand. Eiseres krijgt het griffierecht vergoed en het UWV moet de proceskosten vergoeden.

De rechtbank benadrukt dat de bewijslast bij de aanvrager ligt, vooral bij laattijdige aanvragen, en dat het UWV niet heeft aangetoond dat eiseres gedurende de tien jaar na haar 18e verjaardag geen arbeidsvermogen heeft gehad. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5172 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

en
[bewindvoerder] ,te [vestigingsplaats] , bewindvoerder,
(gemachtigde: mr. C.F.A. Cadot),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV: kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 juni 2019 (primair besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen.
In het besluit van 24 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend en een rapportage van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b).
De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, vergezeld van haar vriend en bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV is niet verschenen. Vanwege interne miscommunicatie heeft het bericht van afmelding van het UWV de rechter helaas pas na de zitting bereikt.
In de tussenuitspraak van 26 april 2022 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een rapportage van de arbeidsdeskundige b&b en een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek bij brief van 13 oktober 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 juli 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4390).
2. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak van 26 april 2022.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat niet in geschil is dat eiseres op de dag waarop zij de aanvraag heeft ingediend (8 maart 2019) en rond haar 18e verjaardag (15 juli 2001) niet beschikte over arbeidsvermogen. In de periode daartussen zijn er periodes geweest dat eiseres werkzaamheden heeft verricht, en dus arbeidsvermogen had. Van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen als bedoeld in artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong is dan ook geen sprake.
De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat uit de stukken niet kan worden opgemaakt dat het UWV heeft getoetst aan artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong. Eiseres had geen arbeidsvermogen op haar 18e verjaardag. Niet is vermeld of onderzoek is gedaan naar de vraag of deze situatie in de tien opvolgende jaren zo is gebleven. Ook is in het bestreden besluit daaraan geen overweging gewijd. Het bestreden besluit lijdt daarom aan een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek.
4. De arbeidsdeskundige b&b heeft gereageerd op de tussenuitspraak. Zij heeft gerapporteerd dat eiseres in de periode van 1 juli 2003 tot 10 juli 2003 (3 SV-dagen) heeft gewerkt bij de Stichting [naam stichting] in Breda en in 2005 gedurende 22 dagen (22 SV-dagen) bij [naam] De aard van de werkzaamheden, het aantal gewerkte of verloonde uren en de wijze van functioneren zijn echter niet bekend. Stichting [naam stichting] in Breda vernietigt namelijk alle gegevens van voormalige werknemers na 7 jaar. Over [naam] is onvoldoende informatie bekend, waardoor geen navraag gedaan kon worden.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat thans niet meer kan worden vastgesteld of eiseres vanaf haar 18e verjaardag gedurende 10 jaar onafgebroken geen arbeidsvermogen heeft gehad. Dit komt volgens het UWV voor rekening en risico van eiseres, omdat het een laattijdige aanvraag betreft.
5. Eiseres stelt in een aanvullende reactie dat zij in de periode van tien jaar twee kinderen heeft gekregen, in 2002 en 2005. Haar tweede kind is na een heftige bevalling geboren en na de geboorte was sprake van medische problematiek. Over de door het UWV gestelde werkperioden voert eiseres aan dat ze heeft meegelopen bij Stichting [naam stichting] , maar dat dit gedurende slechts één dag enkele uren is geweest en dus niet drie SV-dagen. Daarnaast voert eiseres aan nimmer bij [naam] te hebben gewerkt en dus ook niet 22 dagen in 2005. Mogelijk is er bij verwerking van de gezamenlijk (met haar toenmalige partner) ingediende aangifte inkomstenbelasting voor dat jaar een en ander foutief ingevuld of door de Belastingdienst foutief geregistreerd. Drie SV-dagen, en zelfs 25 (3 + 22) SV-dagen, over een periode van 10 jaar mogen volgens eiseres in redelijkheid niet als arbeidsparticipatie worden aangemerkt.
6. In artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong is bepaald dat een ingezetene die tijdelijk geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft alsnog jonggehandicapte wordt, indien hij gedurende een tijdvak van tien jaar volgend op de dag waarop hij jonggehandicapte zou zijn geworden op grond van het eerste lid, onder a of b, of het tweede lid, indien hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou hebben gehad, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had.
7. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong recht op een Wajong-uitkering bestaat voor degene die op zijn 18e verjaardag geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had én deze situatie de daaropvolgende tien jaar heeft voortgeduurd. Pas dan wordt aangenomen dat er duurzaam geen mogelijkheid tot arbeidsparticipatie is. Het UWV hoeft de duurzaamheid na tien jaar overigens niet te onderzoeken, maar moet wel nagaan of eiseres in die tien jaar arbeidsvermogen heeft gehad, bijvoorbeeld door te kijken of zij gewerkt heeft.
8. Op 15 juli 2001 is eiseres 18 jaar geworden. De periode van 10 jaar volgend op de 18e verjaardag van eiseres loopt daarom van 16 juli 2001 tot en met 15 juli 2011.
9. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast bij een laattijdige aanvraag als die van eiseres volgens vaste rechtspraak bij de aanvrager ligt, omdat het (medisch) beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen. [1]
10. De rechtbank stelt vast dat het UWV uit onderzoek in de eigen systemen gebleken is dat eiseres in 2003 (3 SV-dagen) en in 2005 (22 SV-dagen) heeft gewerkt. De aard van de werkzaamheden, het aantal gewerkte of verloonde uren en de wijze van functioneren zijn, gezien het tijdsverloop, niet meer te achterhalen. De arbeidsdeskundige b&b heeft met deze gegevens naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd uiteengezet dat het aannemelijk is dat eiseres in bepaalde perioden binnen de tien jaar na haar 18e verjaardag over arbeidsvermogen beschikte. De enkele stelling van eiseres dat hiervan geen sprake is, kan niet worden gevolgd, omdat zij deze niet met stukken heeft onderbouwd. Wat eiseres heeft aangevoerd over de duur van de gewerkte perioden, maakt dit niet anders. De rechtbank begrijpt de moeilijke bewijsrechtelijke positie waarin eiseres verkeert, maar zoals in overweging 9 is overwogen, komt deze vanwege de laattijdige aanvraag voor haar rekening en risico.
11. Nu niet kan worden vastgesteld dat het ontbreken van het arbeidsvermogen van eiseres vanaf haar 18e verjaardag tien jaar onafgebroken heeft voortgeduurd, kan eiseres aan het bepaalde in artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong geen aanspraken ontlenen. Het UWV heeft op goede gronden de Wajong-aanvraag van eiseres afgewezen.
12. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek, zal het beroep gegrond worden verklaard en zal het bestreden besluit worden vernietigd. Omdat het UWV in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het UWV moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 1.897,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.H.A.de Graaf, griffier, op 24 november 2022, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraken van de CRvB van 1 juli 2021, ECLI:NL:2021:1583 en van 10 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2407.