ECLI:NL:CRVB:2022:2407
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering en bewijslast bij laattijdige aanvragen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 1978, diende op 2 april 2019 een aanvraag in, maar het Uwv wees deze af op basis van de conclusie dat zij op de relevante datum in 1996 minder dan 25% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Noord-Nederland had eerder het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de bewijslast bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager ligt, wat betekent dat appellante verantwoordelijk is voor het leveren van bewijs dat zij aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering voldoet. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor de uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De Raad oordeelde dat de medische gegevens die appellante in hoger beroep overlegde, niet voldoende waren om aan te tonen dat zij op de datum in geding meer dan 75% van haar maatmanloon niet kon verdienen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.