ECLI:NL:RBZWB:2022:7018

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2913
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de inhouding op bijstandsuitkering op basis van ontvangen bedragen van een zorginstelling

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 november 2022, wordt het beroep van eiser tegen de inhouding van € 130,- op zijn bijstandsuitkering beoordeeld. Eiser, die zich op 29 oktober 2020 bij de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers heeft gemeld voor een bijstandsuitkering, ontving wekelijks € 30,- van Stichting [stichting] voor zijn levensonderhoud. Baanbrekers heeft op 11 december 2020 besloten om maandelijks € 130,- in te houden op de bijstandsuitkering van eiser, omdat dit bedrag als inkomen wordt aangemerkt. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar Baanbrekers verklaarde het bezwaar ongegrond op 8 juni 2021.

De rechtbank heeft op 12 oktober 2022 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van Baanbrekers aanwezig waren. Eiser stelt dat het bedrag dat hij van de stichting ontvangt niet als inkomen moet worden aangemerkt, omdat hij dit bedrag niet vrij kan besteden. De rechtbank oordeelt echter dat de bedragen die eiser ontvangt, bedoeld zijn voor zijn levensonderhoud en daarom als inkomen moeten worden beschouwd. De rechtbank verwijst naar de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Participatiewet, en naar eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep.

De rechtbank concludeert dat Baanbrekers terecht het bedrag van € 130,- in mindering heeft gebracht op de bijstandsuitkering van eiser. Eiser wordt niet benadeeld ten opzichte van bijstandsgerechtigden in een instelling, aangezien deze een lagere uitkering ontvangen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2913 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. U. Santi),
en

het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers (Baanbrekers),

verweerder,
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de maandelijkse inhouding van een bedrag van € 130,- op zijn uitkering op grond van de Participatiewet (PW).
Baanbrekers heeft dit besluit op 11 december 2020 genomen. Met het bestreden besluit van 8 juni 2021 op het bezwaar van eiser heeft Baanbrekers dat ongegrond verklaard.
Baanbrekers heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van Baanbrekers.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
Eiser heeft zich op 29 oktober 2020 bij Baanbrekers gemeld voor een bijstandsuitkering. Eiser ontvangt wekelijks een bedrag van € 30,- van Stichting [stichting] in [vestigingsplaats] op zijn rekening.
Bij besluit van 26 november 2020 heeft Baanbrekers aan eiser met ingang van 29 oktober 2020 een bijstandsuitkering toegekend. Baanbrekers houdt op deze uitkering maandelijks een bedrag van € 140,- in, in verband met het bedrag dat eiser van [stichting] ontvangt.
Met het besluit van 11 december 2020 heeft Baanbrekers het besluit van 26 november 2020 gewijzigd. Baanbrekers houdt op eisers bijstandsuitkering maandelijks een bedrag van
€ 130,- in.
Eiser heeft tegen het besluit van 26 november 2020 bezwaar gemaakt. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht heeft dit bezwaar mede betrekking op het besluit van 11 december 2020.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft Baanbrekers eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Baanbrekers stelt dat het bedrag van € 30,- per week dat eiser van [stichting] ontvangt als inkomen dient te worden aangemerkt. Dit bedrag is bedoeld voor voeding, en daarmee voor levensonderhoud, en eiser kan daar vrij over beschikken. Dat eiser onder begeleiding boodschappen doet of de bonnetjes later inlevert, maakt volgens Baanbrekers niet dat eiser het bedrag niet vrij kan besteden.
De stelling van eiser dat als hij voeding in natura zou krijgen, dat niet als inkomen zou worden aangemerkt, volgt Baanbrekers niet. In het geval dat eiser structureel voeding of boodschappen zou ontvangen, zou de bijstandsuitkering daarop worden afgestemd.
De stelling van eiser dat hij in een nadeliger positie verkeert ten opzichte van bijstandsgerechtigden in een instelling, volgt Baanbrekers evenmin. Bijstandsgerechtigden in een instelling ontvangen een uitkering naar de norm van zak- en kleedgeld, waarbij er rekening mee wordt gehouden dat zij eten en drinken van de instelling krijgen.

Beroepsgronden

Eiser heeft vanwege zijn verstandelijke handicap en psychische klachten een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor een zorgzwaartepakket. [stichting] levert deze zorg op basis van een Volledig Pakket Thuis en in aanvulling op het zorgzwaarte-pakket ontvangt eiser van [stichting] een bedrag van € 130,- per maand. Dat bedrag is onderdeel van de aan eiser verleende zorg en bestemd voor voeding. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser de ‘Zorgovereenkomst Zorg zonder Verblijf met Volledig Pakket Thuis’ overgelegd.
Eiser wordt bij het boodschappen doen regelmatig geholpen door een begeleider van [stichting] . Als eiser zelf boodschappen doet bewaart hij de bonnetjes en overhandigt die de volgende keer aan zijn begeleider. Daarbij is hij gebonden aan de regels van [stichting] . Volgens eiser staat het bedrag van € 130,- daarom niet vrijelijk tot zijn beschikking, zodat er geen sprake is van inkomsten. Als de voeding in natura zou worden verstrekt dan zou dit bedrag overigens ook niet als inkomen worden aangemerkt.
Gezonde voeding en drinken is voor eiser van groot belang voor zijn gezondheid en moet voldoen aan de basale kwaliteitseisen van het Voedingscentrum. Gezond eten en drinken is duurder dan reguliere boodschappen, waardoor eiser meer kosten heeft aan boodschappen. Daarnaast stelt eiser dat hij in een nadeliger positie verkeert dan bijstandsgerechtigden in een instelling.

Juridisch kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of Baanbrekers op goede gronden op eisers bijstandsuitkering een bedrag van € 130,- per maand in mindering brengt.
Baanbrekers brengt dit bedrag, dat eiser maandelijks van [stichting] ontvangt, in mindering omdat hij dat als inkomen beschouwt.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] valt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 32, eerste lid, van de Wet werk en bijstand – welke bepaling gelijkluidend is aan artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet – af te leiden dat de bedoeling van de wetgever is dat middelen die over het algemeen periodiek worden ontvangen, zoals inkomsten uit arbeid en uitkeringen, en kunnen worden ingezet voor de voorziening in het levensonderhoud, als inkomen in aanmerking moeten worden genomen. Verder valt uit die geschiedenis af te leiden dat de wetgever niet heeft beoogd een uitputtende opsomming van de in beginsel als inkomen in aanmerking te nemen middelen te geven, maar om een aantal inkomensbronnen als voorbeeld te vermelden. De wetgever heeft daarbij benoemd dat ook eenmalig ontvangen bedragen die naar hun aard hiermee overeenkomen als inkomen in aanmerking dienen te worden genomen.
Volgens eveneens vaste rechtspraak [2] worden bedragen die zijn gestort dan wel zijn bijgeschreven door derden op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is – in lijn met de hiervoor genoemde wetsgeschiedenis – ook sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW.
Gelet op deze rechtspraak heeft Baanbrekers de bedragen die [stichting] op de rekening van eiser stort, naar het oordeel van de rechtbank terecht aangemerkt als inkomsten. Eiser heeft erkend dat deze stortingen bedoeld zijn voor eten en drinken. Daarmee worden deze gebruikt om te voorzien in de algemeen noodzakelijke bestaanskosten/voorziening in het levensonderhoud. Dat die betalingen onderdeel vormen van de Wlz-zorg en bedoeld zijn om te voorzien in eten en drinken, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarmee in het kader van de bijstand geen rekening mag worden gehouden. Het gaat immers om bijschrijvingen in een periode waarin eiser recht had op bijstand. Baanbrekers brengt de stortingen van [stichting] daarom terecht in mindering op eisers bijstandsuitkering.
Eiser wordt daarmee niet benadeeld ten opzichte van bijstandsgerechtigden met een Wlz-indicatie in een instelling, zoals hij heeft aangevoerd. Die personen ontvangen op grond van de PW namelijk een lagere bijstandsuitkering, juist omdat zij in een instelling verblijven en de Wlz in dat geval voor een deel van de algemeen noodzakelijke bestaanskosten voorliggend is.
Ten aanzien van eisers stelling dat hij vanwege zijn gezondheid is aangewezen op gezonde producten om te eten en te drinken en dat die duurder zijn dan reguliere producten, heeft Baanbrekers naar het oordeel van de rechtbank kunnen stellen dat de kosten van voeding behoren tot de algemene kosten van bestaan, waarin de bijstand geacht wordt te voorzien, zodat van eiser verlangd kan worden dat deze kosten uit de bijstand worden betaald.
Met betrekking tot eisers stelling dat als hij voeding in natura zou krijgen dat niet als inkomen zou worden aangemerkt, overweegt de rechtbank dat Baanbrekers heeft kunnen stellen dat dat zou leiden tot afstemming van de bijstand met toepassing van artikel 18 van de PW. Ook in dat geval zou eiser dus een lagere uitkering ontvangen.

Conclusie en gevolgen

Het besluit van Baanbrekers, waarbij maandelijks een bedrag van € 130,- op eisers bijstandsuitkering wordt ingehouden, houdt stand. Het beroep is daarom ongegrond.
Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 23 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Participatiewet
Artikel 18
1. Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Artikel 19
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien:
a. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm; en
b. er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
2. De hoogte van de algemene bijstand is het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
Artikel 31
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 32
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1497)
2.bijvoorbeeld de uitspraak van 20 juli 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1786)