Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) en een verzuimboete. De naheffingsaanslag van € 424 was opgelegd voor de periode van 3 maart 2019 tot en met 2 maart 2020, en was gebaseerd op een controle waarbij werd vastgesteld dat een motorrijtuig zonder geldige handelaarskentekenplaten geparkeerd stond op een openbare parkeerplaats. De inspecteur had ook een verzuimboete van € 424 opgelegd.
Tijdens de zitting op 14 januari 2022 is de belanghebbende niet verschenen, ondanks dat hij correct was uitgenodigd. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging op de juiste wijze was verzonden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij de argumenten van de belanghebbende over de samenhang van zaken en de hoogte van het griffierecht verwierp. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht had opgelegd, omdat het motorrijtuig niet voldeed aan de voorwaarden voor het gebruik van handelaarskentekenplaten.
Daarnaast werd het beroep van de belanghebbende op schending van het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat er geen objectieve rechtvaardiging was voor een andere behandeling van zijn zaak in vergelijking met andere gevallen. De rechtbank oordeelde ook dat de inspecteur het motiveringsbeginsel niet had geschonden en dat de opgelegde verzuimboete terecht was. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur een dwangsom van € 207 had toegekend, maar dat de hoogte daarvan niet in geschil was. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.