Op 10 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 9 oktober 2020, waarin zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser per 8 juli 2020 ziek was, maar dat hij geen belang meer had bij een oordeel over de hersteldverklaring per deze datum. Het beroep tegen de hersteldverklaring werd niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de eerste ziektedag door het UWV op 1 maart 2020 was vastgesteld, en dat deze beslissing op goede gronden was genomen. Eiser had aangevoerd dat zijn beperkingen onjuist waren vastgesteld en dat het UWV niet voldoende zorgvuldig had gehandeld. De rechtbank oordeelde echter dat de rapportages van de artsen van het UWV voldoende inzichtelijk waren en dat er geen medische gegevens waren overgelegd die de stelling van eiser konden onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond voor zover dit gericht was tegen de vaststelling van de eerste ziektedag.
Daarnaast werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,- en moest het UWV het griffierecht van € 48,- aan eiser vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.