In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 oktober 2022, wordt het beroep van een belanghebbende, woonachtig in Denemarken, tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2017 beoordeeld. De inspecteur van de belastingdienst had op 30 januari 2021 een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij de AOW-uitkering van de belanghebbende tot het belastbaar inkomen werd gerekend. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van de belanghebbende, die aanvoert dat de inspecteur niet beschikte over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt en dat het vertrouwensbeginsel is geschonden.
De rechtbank concludeert dat de inspecteur wel degelijk over een nieuw feit beschikt, aangezien de AOW-uitkering ten onrechte niet in de belastingheffing was betrokken. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet op de hoogte was van deze omstandigheid voorafgaand aan het interne onderzoek. Wat betreft het vertrouwensbeginsel oordeelt de rechtbank dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan door de inspecteur die het vertrouwen rechtvaardigen dat de AOW-uitkering niet belast zou zijn. De rechtbank wijst het beroep van de belanghebbende af, en verklaart het ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.