ECLI:NL:RBZWB:2022:6270

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
BRE-22-68
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in belastingzaak over naheffingsaanslag parkeerbelasting

Op 28 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 30 juni 2021 door de heffingsambtenaar aan de belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd op 1 december 2021 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de belanghebbende beroep ingesteld tegen deze uitspraak op bezwaar. Op 29 april 2022 heeft de heffingsambtenaar echter de naheffingsaanslag vernietigd, waarna de belanghebbende zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar de heffingsambtenaar heeft geen inhoudelijke reactie gegeven. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar tegemoet is gekomen aan het beroep van de belanghebbende en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 514,-, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast heeft de rechtbank de heffingsambtenaar verplicht om het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter S.A.J. Bastiaansen en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/68

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach ),
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Met dagtekening 30 juni 2021 (primair besluit) heeft de heffingsambtenaar een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende met aanslagnummer [aanslagnummer] .
Bij uitspraak op bezwaar van 1 december 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen het de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Bij brief van 29 april 2022 heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag vernietigd.
Naar aanleiding hiervan heeft belanghebbende het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. De heffingsambtenaar heeft geen inhoudelijke reactie gegeven op het verzoek van belanghebbende.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is de heffingsambtenaar tegemoet gekomen aan het beroep van belanghebbende.
Bij brief van 29 april 2022 heeft de heffingsambtenaar al medegedeeld de gemaakte proceskosten te vergoeden. Hierin worden geen bedragen genoemd.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 514,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 269,- met een wegingsfactor 0,5 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 0,5). De wegingsfactor is bepaald op 0,5 gelet op het voorwerp van de zaak (parkeerbelasting) en het richtsnoer van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 11 november 2021 [1] .
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 514.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 28 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.