ECLI:NL:RBZWB:2022:6269

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
BRE-22-3712
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na naheffingsaanslag parkeerbelasting

Op 28 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Sluis. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 14 juni 2022 aan de belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, welke door de heffingsambtenaar op 25 juli 2022 gegrond werd verklaard, maar het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen. De belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar stelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat bij controle op de parkeerlocatie niet kon worden vastgesteld dat er parkeerbelasting was voldaan. Echter, uit onderzoek bleek dat er een technische storing had plaatsgevonden bij het centrale betalingssysteem, waardoor de betaling niet zichtbaar was op het moment van de naheffing. De belanghebbende betwistte de stelling van de heffingsambtenaar en stelde dat hij aan alle vereisten had voldaan, waaronder het correct invoeren van het kenteken en het betalen van de verschuldigde parkeerbelasting.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar in de proceskosten van de belanghebbende moest worden veroordeeld, omdat de belanghebbende had voldaan aan zijn verplichtingen en de heffingsambtenaar onterecht de naheffingsaanslag had opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en veroordeelde de heffingsambtenaar tot een vergoeding van € 514 voor de proceskosten, inclusief het griffierecht van € 50. Deze uitspraak werd gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, en is openbaar gemaakt op 28 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3712

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. drs. R. de Nekker ),
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Sluis, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Met dagtekening 14 juni 2022 is er een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de aanslag). Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 25 juli 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard, de aanslag vernietigd en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing op het verzoek om proceskostenvergoeding.
De heffingsambtenaar geeft aan dat de naheffingsaanslag in eerste instantie terecht is opgelegd, omdat bij controle op de parkeerlocatie niet kon worden vastgesteld dat er parkeerbelasting was voldaan voor het voertuig. Uit een ingesteld onderzoek is gebleken dat er een technische storing heeft plaatsgevonden bij het centrale betalingssysteem, waardoor de betaling niet zichtbaar was ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag. Dit is volgens de heffingsambtenaar niet te wijten aan het bestuursorgaan en daarom is er geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.
Belanghebbende bestrijdt de stelling van de heffingsambtenaar aangezien belanghebbende heeft voldaan aan alle vereisten, namelijk het correct invoeren van het kenteken en het betalen van het verschuldigde parkeerbelasting. Belanghebbende acht het niet juist dat hij de kosten zelf moet dragen terwijl het betalingssysteem dat wordt gehanteerd door het bestuursorgaan niet werkte.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het beroep en het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is de heffingsambtenaar tegemoet gekomen aan het bezwaar van belanghebbende.
De rechtbank ziet aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. De rechtbank verwerpt de stelling dat het bestuursorgaan niets te verwijten valt.
Belanghebbende heeft immers voldaan aan de verplichting tot betaling van parkeerbelasting. Dan bestaat er geen grond voor het opleggen van een naheffingsaanslag. Dat het betalingssysteem, waar de heffingsambtenaar gebruik van maakt, een technische storing had waardoor de controle die aanleiding gaf tot het opleggen van de naheffingsaanslag tot onjuiste bevindingen heeft geleid, bevindt zich in zijn risicosfeer. Daar komt bij dat de heffingsambtenaar voorafgaand aan het toezenden van het duplicaat van de naheffingsaanslag had kunnen nagaan of inderdaad terecht de naheffing was opgelegd. Op dat moment had geconstateerd kunnen worden dat belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting had voldaan. In die zin is de rechtbank van oordeel dat er bij het opleggen en vervolgens handhaven van de naheffingsaanslag onrechtmatig is gehandeld. Pas na het maken van bezwaar heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag vernietigd. Er bestaat dus aanleiding voor het vergoeden van de bezwaarkosten. De heffingsambtenaar heeft daarom ten onrechte geen kostenvergoeding toegekend.
Het beroep is kennelijk gegrond.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van € 514 voor de proceskosten. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- Een vergoeding voor de kosten voor beroepsmatige bijstand in de bezwaarfase van € 134,50. Dit bedrag is gebaseerd op toepassing van het tarief dat is vermeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 269 en een wegingsfactor 0,5).
- Een vergoeding voor de kosten voor beroepsmatige bijstand in de beroepsfase van € 379,50. (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 0,5)
De wegingsfactor is bepaald op 0,5 gelet op het voorwerp van de zaak (parkeerbelasting en kostenvergoeding bezwaar)en het richtsnoer van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 11 november 2021 [1] . Tevens moet de heffingsambtenaar het griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 514.
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 28 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.