ECLI:NL:RBZWB:2022:6199

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 22_3041
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WW-uitkering en terugvordering door UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 oktober 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de herziening van haar WW-uitkering over februari 2022 en de terugvordering van te veel verstrekte uitkering behandeld. Eiseres, werkzaam bij Stichting [naam stichting], had een WW-uitkering aangevraagd na beëindiging van haar dienstverband. Het UWV herzag de uitkering op basis van hogere inkomsten die eiseres had ontvangen dan zij had opgegeven. De rechtbank oordeelt dat het UWV op goede gronden heeft besloten om de WW-uitkering te herzien en het teveel betaalde bedrag terug te vorderen. De rechtbank stelt vast dat de gegevens uit Suwinet aantonen dat het sociale verzekeringsloon van eiseres in februari 2022 meer was dan 87,5% van het WW-maandloon, waardoor er geen recht op uitkering bestond. Eiseres heeft niet aangetoond dat de gegevens onjuist zijn en de rechtbank concludeert dat het UWV de wet correct heeft toegepast. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3041

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening van haar recht op een uitkering over de maand februari 2022 en terugvordering van te veel verstrekte uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Met het bestreden besluit van 18 mei 2022 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en mr. B.N. van Driel namens het UWV.

Totstandkoming van het besluit

Eiseres was sinds januari 2020 werkzaam bij Stichting [naam stichting] voor 32 uur per week. Per 1 september 2021 werkte eiseres 16 uur per week.
Vanaf 1 september 2021 heeft eiseres bij [naam bedrijf] gewerkt. Dit dienstverband is per 1 januari 2022 beëindigd.
Op 27 december 2021 heeft eiseres een WW-uitkering aangevraagd.
Bij besluit van 30 december 2021 heeft het UWV aan eiseres een WW-uitkering toegekend per 3 januari 2022. Het maandloon van eiseres is bepaald op € 3.155,49. Daarbij is aangegeven dat inkomsten van Stichting [naam stichting] in mindering worden gebracht op het maandloon van eiseres.
Het dienstverband van eiseres bij Stichting [naam stichting] is per 1 maart 2022 beëindigd.
Stichting [naam stichting] heeft voor de maand februari 2022 een bedrag van € 2.978,85 aan inkomsten van eiseres opgegeven.
Bij besluit van 6 april 2022 heeft het UWV de over de maand februari 2022 verstrekte WW-uitkering van eiseres herzien en het over die maand betaalde bedrag aan uitkering (€ 1.346,16) van haar teruggevorderd. Daaraan heeft het UWV ten grondslag gelegd dat bij het berekenen van het recht op uitkering over de maand februari 2022 in eerste instantie is uitgegaan van de inkomsten die eiseres op het formulier “inkomstenopgave” heeft vermeld, maar dat na controle is gebleken dat zij meer inkomsten heeft ontvangen dan zij heeft doorgegeven.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het UWV heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de wet voorschrijft dat naast het loon ook de betaalde vakantietoeslag moet worden gekort in de maand waarin die wordt betaald volgens de loonaangifte van de werkgever.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of het UWV op goede gronden heeft besloten het over het aangiftetijdvak februari 2022 door de voormalig werkgever van eiseres uitbetaalde bedrag volledig in mindering te brengen op de WW-uitkering van eiseres over die maand. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De rechtbank stelt voorop dat uit de gegevens uit Suwinet, waarop het UWV zich mocht baseren, blijkt dat het sociale verzekeringsloon (sv-loon) van eiseres in de maand februari 2022 meer bedraagt dan 87,5% van het WW-maandloon van eiseres, waardoor op grond van artikel 20, eerste lid, onder c, van de WW per 1 februari 2022 geen recht bestond op een WW-uitkering.
In artikel 4:1, eerste lid, onder a, van het Algemeen Inkomensbesluit (AIB) is onder meer bepaald dat inkomen voor de toepassing van de WW wordt herleid tot een bedrag per kalendermaand. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat bij de toepassing van het eerste lid het loon door de uitkeringsgerechtigde geacht wordt te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.
Niet gebleken is dat het UWV de bepalingen van het AIB onjuist heeft toegepast en/of bij het in mindering brengen van de inkomsten op de WW-uitkering is uitgegaan van een onjuist sv-loon. Namelijk op grond van het derde lid van artikel 4:1 van het AIB wordt bij de toepassing van het eerste lid het loon door de uitkeringsgerechtigde geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan. Bovendien volgt uit vaste rechtspraak [1] dat het UWV mag uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij de betrokkene aantoont dat deze gegevens onjuist zijn. Eiseres heeft dit niet aangetoond.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het UWV op correcte wijze het door Stichting [naam stichting] opgegeven sv-loon (inclusief de vakantietoeslag) van eiseres aan de kalendermaand februari 2022 heeft toegerekend.
Van een kennelijk onredelijk resultaat als bedoeld in het elfde lid van artikel 4:1 van het AIB is in het geval van eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het is niet ongebruikelijk dat een werkgever loonaangifte doet van het loon over de laatst gewerkte dagen en de nog openstaande reserveringen in de maand of het aangiftetijdvak van vier weken, waarin de laatste werkzaamheden zijn verricht. Dat het in dit geval voor eiseres ongelukkig uitvalt voor haar WW-aanspraken betekent niet dat moet worden gesproken van een kennelijk onredelijk resultaat. Gesteld noch gebleken is dat de toepassing van dit artikel in het voorliggende geval leidt tot een voor eiseres financieel onacceptabele situatie. Hierbij heeft de rechtbank meegewogen dat ter zitting is gebleken dat door de herziening en terugvordering van de WW-uitkering over de maand februari 2022 de WW-uitkering van eiseres met een maand is verlengd. Het UWV heeft dan ook terecht geen toepassing gegeven aan artikel 4:1, elfde lid, van het AIB.
Uit het voorgaande volgt dat het UWV de WW-uitkering van eiseres over de maand februari 2022 terecht heeft herzien en teruggevorderd.
Voor zover eiseres een beroep heeft gedaan op dringende redenen die zouden maken dat moet worden afgezien van de terugvordering, overweegt de rechtbank dat het bestaan van een dergelijke dringende reden haar niet is gebleken. Eiseres heeft niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat de terugvordering voor haar onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties met zich heeft gebracht.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht het recht van eiseres op een WW-uitkering over de maand februari 2022 heeft herzien en de aan haar verstrekte uitkering over de maand februari 2022 van eiseres heeft teruggevorderd. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 27 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Werkloosheidswet (WW)
In artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van de WW is bepaald dat het recht op uitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer niet meer werkloos is omdat hij inkomen geniet dat, na vermenigvuldiging met de factor C / D, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen a en b, meer dan 87,5% van het maandloon bedraagt.
Artikel 47 luidt:
1. De uitkering op grond van deze wet bedraagt per kalendermaand:
a. 0,75 x (A – B x C/D) – E over de eerste twee maanden waarin recht op een uitkering bestaat; en
b. 0,7 x (A – B x C/D) – E vanaf de derde maand waarin recht op een uitkering bestaat.
Hierbij staat:
A voor het maandloon;
B voor het inkomen in een kalendermaand;
C voor het dagloon;
D voor het dagloon waarnaar de uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag; en
E voor het inkomen in verband met arbeid.
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen in verband met arbeid, bedoeld in het eerste lid wordt verstaan.
Volgens artikel 22a, eerste lid, van de WW is, herziet het UWV de uitkering of trekt het UWV de uitkering in als te veel uitkering is betaald en volgens artikel 36, eerste lid, van de WW moet het UWV onverschuldigd betaalde uitkering terugvorderen.
Op grond van artikel 22a, tweede lid, respectievelijk 36, zesde lid, van de WW kan het UWV indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking, dan wel terugvordering, af te zien.
Algemeen Inkomensbesluit (AIB)
Artikel 4:1 luidt:
1. Het inkomen voor de toepassing van:
a. de Algemene nabestaandenwet, de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Werkloosheidswet en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt herleid tot een bedrag per kalendermaand;
b. de Toeslagenwet, de Ziektewet en de artikelen 1a:4, vierde lid, 2:6 en 3:2a van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt herleid tot een bedrag per dag.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de kalendermaand gesteld op 21,75 dagen. De kalenderweek wordt gesteld op vijf dagen. Het boek- of kalenderjaar wordt gesteld op 261 dagen.
3. Bij de toepassing van het eerste lid wordt het loon of het inkomen in verband met arbeid, bedoeld in artikel 3:5, vierde lid, door de uitkeringsgerechtigde geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon of dat inkomen in verband met arbeid opgave heeft gedaan.
4. Bij de toepassing van het eerste lid worden betalingen van het overig inkomen toegerekend aan de perioden waarin hierop recht bestaat.
5. Bij de toepassing van het eerste lid worden het belastbaar loon, het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, de belastbare winst uit onderneming en de uitkering, bedoeld in de artikelen 2:2, eerste lid, onderdelen c, d en e, en 3:2, eerste lid, onderdelen c, d en e, evenredig toegerekend aan de betreffende kalendermaanden in het boek- of kalenderjaar.
6. De SVB of het UWV kunnen op basis van een geschat inkomen een gemiddeld inkomen per kalendermaand bepalen, waarna per periode van ten hoogste twaalf maanden een herberekening plaatsvindt en het gemiddeld inkomen per periode kan worden toegerekend aan maanden in die periode.
7. De SVB of het UWV kan bij de vaststelling van het inkomen het loon dat door de uitkeringsgerechtigde is genoten in een aangiftetijdvak, toerekenen aan de dag waarop dat loon betrekking heeft.
8. De SVB kan bij de vaststelling van het inkomen het in een aangiftetijdvak opgebouwde bedrag aan vakantiebijslag en de in een aangiftetijdvak opgebouwde looncomponenten ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag in aanmerking nemen, waarbij het betaalde bedrag aan vakantiebijslag en de uitbetaalde looncomponenten ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag niet in aanmerking worden genomen. Het UWV neemt bij de vaststelling van het inkomen het in een aangiftetijdvak opgebouwde bedrag aan vakantiebijslag en de opgebouwde looncomponenten ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag in aanmerking, waarbij het betaalde bedrag aan vakantiebijslag en de uitbetaalde looncomponenten ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag niet in aanmerking worden genomen.
9. In afwijking van het derde lid, wordt voor de vaststelling van het inkomen voor de Werkloosheidswet het inkomen over een aangiftetijdvak van vier weken geacht te zijn genoten in de kalendermaand waarin het aangiftetijdvak van vier weken eindigt.
10. In afwijking van het achtste lid neemt het UWV voor de vaststelling van het inkomen voor de Werkloosheidswet het in een aangiftetijdvak betaalde bedrag aan vakantiebijslag en de in een aangiftetijdvak uitbetaalde componenten ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag in aanmerking voor zover deze componenten zijn aan te merken als loon als bedoeld in artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen, waarbij de opgebouwde bedragen en looncomponenten niet in aanmerking worden genomen.
11. Indien toepassing van dit artikel leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat bepaalt de SVB of het UWV het inkomen op een andere wijze.
12. Het UWV kan bij de toepassing van het eerste lid het genoten inkomen in verband met arbeid, bedoeld in artikel 3:5, vierde lid, toerekenen aan de perioden waarin hierop recht bestaat.