ECLI:NL:RBZWB:2022:618

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_819
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiseres en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiseres, die eerder als medewerkster P&O werkzaam was, had haar uitkering zien eindigen per 21 september 2020, na een eerdere beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Het UWV had in een primair besluit van 22 september 2020 de uitkering beëindigd, wat door eiseres werd bestreden. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen van het UWV in overweging genomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen, zowel de primaire als de verzekeringsarts bezwaar en beroep, voldoende zorgvuldig te werk zijn gegaan. Eiseres had aangevoerd dat haar klachten, zowel psychisch als fysiek, niet goed waren beoordeeld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar situatie na de zwangerschap. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsartsen de medische informatie van eiseres adequaat hadden meegenomen in hun beoordeling. De rechtbank concludeerde dat er geen geobjectiveerde verergering van de onderliggende psychopathologie was en dat eiseres op de datum in geding geschikt was voor de geduide functies, waaronder de functie van medior soldering operator.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering door het UWV op goede gronden was. Eiseres had geen recht op een proceskostenvergoeding, aangezien haar beroep ongegrond werd verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/819 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 22 september 2020 (primair besluit) heeft het UWV de uitkering van eiseres ingevolge de Ziektewet (ZW) beëindigd met ingang van 21 september 2020.
In het besluit van 8 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 12 november 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres en mr. J.F.C.A.M. Weterings, namens het UWV.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als medewerkster P&O bij [naam bedrijf] Voor dat werk is zij op 14 juni 2017 uitgevallen vanwege psychische klachten.
Na een periode waarin het UWV aan eiseres een ZW-uitkering heeft uitbetaald, heeft het UWV aan eiseres een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) geweigerd bij besluit van 20 mei 2019, omdat zij door het UWV minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht met ingang van 12 juni 2019. Het daartegen door eiseres ingediende bezwaar heeft het UWV bij besluit van 12 december 2019 ongegrond verklaard.
Met ingang van 5 november 2019 ontving eiseres weer een ZW-uitkering van het UWV in verband met ziekte ten gevolge van zwangerschap. Op aanvraag van eiseres heeft het UWV haar met ingang van 17 maart 2020 tot in ieder geval 24 juni 2020 een zwangerschaps- en bevallingsuitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) toegekend. Na afloop daarvan heeft het UWV aan eiseres per 24 juni 2020 wegens ziekte als gevolg van zwangerschaps- of bevallingsklachten een ZW-uitkering toegekend.
Bij het primaire besluit heeft het UWV de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 21 september 2020. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd per 21 september 2020.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Heeft er al eerder een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of de WIA dan wel een herbeoordeling in het kader van de ZW en wordt de verzekerde op een later tijdstip weer arbeidsongeschikt, dan wordt naar vaste rechtspraak onder ‘zijn arbeid’ verstaan één van de geduide functies die zijn gebruikt bij die eerdere beoordeling.
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat als maatstaf heeft te gelden de geduide functies die voor eiseres in het kader van de eerdere WIA-beoordeling als passend zijn aangemerkt, namelijk: productiemedewerker industrie, functie: medior soldering operator (SBC-code 111180), samensteller kunststof- en rubberproducten, functie: productiemedewerker samensteller (SBC-code 271130) en medewerker tuinbouw, functie: medewerker bloemzaadproductie (SBC-code 111010). De rechtbank merkt hierbij op dat het in deze procedure slechts gaat om de vraag of eiseres op de datum in geding 21 september 2020 op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, al dan niet geschikt was voor één van deze functies.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] heeft eiseres gezien op haar spreekuur van 31 augustus 2020 en het dossier bestudeerd. Zij heeft op 3 september 2020 gerapporteerd dat eiseres zich na afloop van de WAZO arbeidsongeschikt heeft gemeld met zowel lichamelijke als psychische klachten. Eiseres gaf aan bekkenklachten te hebben, evenals klachten van handen en voeten. De verzekeringsarts zag een volledig normaal bewegingspatroon. Aan de handen zijn geen afwijkingen zichtbaar. Duidelijke ernstige medische beperkingen hierdoor zijn er volgens de verzekeringsarts niet.
Verder rapporteert de verzekeringsarts over de gestelde psychische klachten dat eiseres hierbij vertelt nog steeds boos te zijn over de WIA-beoordeling en zich niet begrepen voelt. Een groot deel van de klachten die eiseres naar voren brengt, heeft ze ook bij de WIA-beoordeling geuit. Eiseres maakt een kwetsbare indruk, net als in de bezwaarzaak tegen de WIA-beoordeling. Er lijkt de verzekeringsarts weinig tot geen verschil in de psychische toestand te zijn op het moment van het onderzoek en die zoals beschreven in de WIA-beoordeling en de bezwaarzaak daarna. Eiseres stelt werken, huishouden en de baby absoluut niet te kunnen combineren. De verzekeringsarts heeft uitgelegd dat hiermee geen rekening wordt gehouden bij de beoordeling in het kader van de ZW.
De verzekeringsarts ziet beperkingen ten aanzien van werken. Die beperkingen zijn al in de WIA-beoordeling weergegeven. Er is volgens de verzekeringsarts geen zodanige medische problematiek dat er meer beperkingen ten aanzien van werken zijn dan destijds. Daarom acht zij eiseres in staat de geduide functies te verrichten. Die functies zijn volgens haar licht van aard, zowel psychisch als fysiek.
Gezien de problematiek in de WIA-beoordeling en het bezwaar daarna werd eiseres na de ziekmelding van 24 juni 2020 nog enige tijd gegeven om te herstellen van de zwangerschap en de bevalling. Ook was er weinig plek op het spreekuur van de verzekeringsarts vanwege corona. Eiseres geeft aan veel beperkingen te hebben in persoonlijk en sociaal functioneren, naast fysieke beperkingen. De verzekeringsarts heeft besproken met eiseres dat deze beperkingen niet wezenlijk anders zijn dan die reeds aangegeven bij de WIA-beoordeling.
5.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] heeft eiseres gezien op de hoorzitting van 14 december 2020 en haar aansluitend onderzocht. Verder heeft zij de beschikbare medische gegevens bestudeerd, waaronder een brief van de psychosomatisch oefentherapeut van 30 november 2020 en een brief van de bekkenfysiotherapeute van 23 oktober 2020. De verzekeringsarts b&b overweegt in haar rapportage van 28 december 2020 dat er bij eiseres sprake was van depressieve en angstklachten in wisselende mate. Dit patroon met stemmingswisselingen en emotionele instabiliteit past bij de eerder vastgestelde borderline persoonlijkheidsstoornis. De geboorte van het kind van eiseres en de daarmee samenhangende veranderingen in haar leven geven begrijpelijkerwijs aanleiding voor het optreden van deze wisselingen, wat versterkt kan worden door de veranderingen in hormonen. Tot de datum in geding was er geen aanleiding om eiseres opnieuw te verwijzen voor psychologische behandeling of opstart van medicatie. Volgens de verzekeringsarts b&b kan dan ook niet gesproken worden van een geobjectiveerde verergering van onderliggende psychopathologie en er is dan ook geen medische grond om op psychisch vlak meer beperkingen aan te nemen dan in de FML van 2 april 2019.
Verder ziet de verzekeringsarts b&b op de datum in geding bekkenklachten, waarvoor eiseres eerder door de gynaecoloog is verwezen naar de bekkentherapeut. De bekkenklachten hangen op basis van de aanwezige informatie samen met de aanwezige verzakkingen als gevolg van de bevalling verminderde functie van de bekkenbodem, wat zich doorgaans ook weer zal herstellen bij adequate training. De rugklachten imponeren volgens de verzekeringsarts b&b als aspecifiek en voornamelijk musculair. Zij ziet geen duidelijke tekenen van een radiculaire prikkeling. Gelet op het beperkte activiteitenniveau van eiseres na de bevalling is er sprake van bijkomende deconditionering en daardoor een negatieve spiraal in de ervaren klachten. De beperkte kracht in de armen/handen valt volgens de verzekeringsarts b&b niet goed te verklaren. Er is geen onderliggende stoornis aangetoond. Dit kan volgens haar daarom alleen worden verklaard vanuit deconditionering en dus kan zij aan deze handklachten geen specifieke (medische) beperking verbinden.
De verzekeringsarts meent dat rekening houdend met de bekkenklachten voor de fysieke belastbaarheid wel enige beperkingen kunnen worden aangenomen. Medisch gezien was eiseres niet gebaat bij verregaande inactiviteit ook op de datum in geding, maar moest zij juist de spierconditie trainen. Gedoseerde activiteit was daarom medisch gezien het uitgangspunt waarbij zware rug/bekkenbelasting nog vermeden diende te worden in de vorm van zwaar tillen/duwen/trekken, als ook veel trappen lopen. Voldoende afwisseling in houding zou mogelijk moeten zijn. Langdurig staan en lopen was nog te belastend op de datum in geding.
Kijkend naar de belasting in de geduide functies die de maatstaf vormen acht de verzekeringsarts b&b de belasting in de functies als samensteller rubber- en kunststofproducten en medewerker tuinbouw nog niet passend op datum in geding vanwege te lang staan.
De functie medior soldering operator acht de verzekeringsarts b&b fysiek weinig belastend te zijn, nu er geen sprake is van zwaar tillen of dragen en het buigen beperkt is zowel in frequentie als bewegingsuitslag (30 graden). Lopen en staan zijn slechts kort aan de orde. De functie is overwegend zittend maar aaneengesloten 30-60 minuten, wat ook beperkt is, en tussendoor wordt afgewisseld met kortdurend lopen. Deze functie moet daarom gelet op de geringe belasting op psychisch vlak, want dat was bij de WIA al beperkt, alsook op fysiek vlak, ondanks de bijkomende beperkingen op de datum in geding, geschikt voor eiseres worden geacht.
6.
Beroepsgronden
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de verzekeringsarts bleef ingaan op de eerdere WIA- beoordeling, hoewel eiseres benadrukte dat het om de ziekte ten gevolge van zwangerschap en bevalling moet gaan. Hierdoor kwam de verzekeringsarts bevooroordeeld over. Ten tijde van de WIA-beoordeling had eiseres sterke psychische gezondheidsklachten en geen lichamelijke klachten. Ten tijde van datum in geding zijn de klachten vooral lichamelijk van aard en deels psychisch van aard. De psychische klachten naar aanleiding van de zwangerschap en bevalling zijn volgens eiseres niet vergelijkbaar met de psychische klachten destijds. Nu het om andere medische klachten gaat, vindt eiseres het opvallend dat er geen nieuwe FML is gemaakt.
Onjuist vindt eiseres dat de verzekeringsarts geen informatie heeft opgevraagd bij haar behandelaren en ook geen lichamelijk onderzoek heeft gedaan. Ook de verzekeringsarts b&b heeft in eerste instantie geen medische informatie opgevraagd. Daar moest eiseres zelf het initiatief toe nemen. In beroep heeft eiseres nog informatie van de bekkenfysiotherapeute van 23 oktober 2020 en van haar huisarts van 23 maart 2021 ingestuurd.
Het door de verzekeringsarts verwachtte herstel in drie weken acht eiseres irreëel. In de correspondentie stond vermeld dat eiseres voor 21 september 2020 contact met het UWV moest opnemen als zij nog niet beter was. Eiseres heeft op 18 september 2020 telefonisch gemeld dat zij nog niet beter was, maar daar is niets mee gedaan. Eiseres wijst erop dat de behandelingen van bekkenfysiotherapie en psychosomatische therapie geruime tijd niet werd vergoed, wat maakte dat zij eerst in het begin van het nieuwe jaar weer kon doorgaan daarmee en kon werken aan haar herstel.
Verder voert eiseres aan dat de verzekeringsarts weinig empathie leek te hebben. Eiseres voelde zich onbegrepen, wat resulteerde in een uitbarsting van emoties. De verzekeringsarts nam de emoties van eiseres niet serieus. De angst van eiseres voor coronabesmetting werd volgens haar door de verzekeringsarts ten onrechte gebagatelliseerd.
Eiseres heeft bij het opvragen van de stukken ten behoeve van het bezwaarschrift interne e-mailberichten ontvangen, waarin respectloos over haar wordt geschreven. Dit heeft veel impact op eiseres gehad en wantrouwen in het UWV veroorzaakt. Eiseres heeft daarover een klacht ingediend. Daarbij heeft zij verzocht om een second opinion door een extern bureau, maar daar is niets mee gedaan.
Voorts was, anders dan vermeld in de uitnodiging voor de hoorzitting, daar geen juridisch medewerker bij aanwezig. Eiseres vindt dit onzorgvuldig. Ook hierdoor voelt zij zich niet serieus genomen.
Daarnaast stelt eiseres dat bezwaar niet onafhankelijk is beoordeeld door de verzekeringsarts b&b. In het bestreden besluit staat dat de verzekeringsarts b&b met de primaire verzekeringsarts de beslissing heeft genomen. Hieruit leidt eiseres af dat er overleg heeft plaatsgevonden.
Volgens eiseres is in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk gemotiveerd waarom zij geschikt zou kunnen zijn voor de functie medior soldering operator. Eiseres meent dat deze functie niet mogelijk is omdat daarin lange periodes het werk zittend verricht moet worden. Ook wijst eiseres erop dat zij al meer dan een jaar slaapproblemen heeft. Eiseres heeft slaappillen gehad, maar omdat dat niet helpt, is eiseres doorverwezen naar een slaapcentrum. Voor haar paniekaanvallen gebruikt eiseres Oxazepam en dat maakt haar ook suf en moe. Eiseres stelt dat zij een verslechterde concentratie heeft met veel hoofdpijn en wazig zien. Zij kan de aandacht niet vasthouden. Eiseres meent niet zorgvuldig te kunnen werken met kleine componenten met een hoge temperatuur, wat de geduide functie vereist.
Verder voert eiseres aan dat zij vacatures heeft gezocht met deze functienaam, maar de functie zoals het UWV die beschrijft blijkt niet overeen te komen met de werkelijkheid. Ook sluiten haar opleiding en ervaring niet aan bij de functie in de vacatures. Verder wijst eiseres erop dat zij volgens de FML niet in ploegendienst mag werken en dat zij nog steeds krachtverlies heeft in haar handen. Eiseres vreest ook dat de loonwaarde niet klopt en het is haar niet gebleken dat de functiebeschrijving tijdig geactualiseerd is.
7.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt dat het UWV in bezwaar het primair besluit in volle omvang moet heroverwegen en dat deze heroverweging de mogelijkheid geeft eventuele fouten te herstellen. Voor zover de beroepsgronden van eiseres zien op de bejegening van de verzekeringsarts in de primaire fase, constateert de rechtbank dat eiseres dergelijke opmerkingen niet maakt over het medisch onderzoek van de verzekeringsarts b&b in bezwaar, waarop het bestreden besluit is gebaseerd. Overigens is de klacht van eiseres over het interne e-mailverkeer van de medewerker in de primaire fase door de regionaal klachtenambassadeur van het UWV behandeld en daarbij is excuses aangeboden voor de onprofessionele wijze waarop de situatie van eiseres is omschreven. Dat betekent nog niet dat het UWV een second opinion door een extern bureau had moeten laten plaatsvinden. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de heroverweging in bezwaar niet op zorgvuldig wijze door de verzekeringsarts b&b zou kunnen plaatsvinden. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat het onderzoek door de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig is geweest. Anders dan eiseres stelt, is het is de rechtbank niet kunnen blijken dat de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b overleg hebben gepleegd. Dit kan niet worden afgeleid uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b en kan evenmin worden opgemaakt uit de volgende zin in het bestreden besluit:
“De VA B&B is met de primaire verzekeringsarts van mening dat u op en na 21 september 2020 nog wel beperkingen ondervindt, maar dat u desondanks in staat bent om uw arbeid te kunnen verrichten.”Hieruit leidt de rechtbank slechts af dat de verzekeringsartsen ieder tot eenzelfde oordeel zijn gekomen.
Naar aanleiding van de beroepsgrond dat de verzekeringsarts b&b geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelende sector, wijst de rechtbank erop dat eiseres zelf medische informatie heeft verstrekt. Eiseres heeft niet onderbouwd welke informatie door de verzekeringsartsen is gemist bij hun afwegingen en daaruit getrokken conclusies. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van medische informatie die ten onrechte niet is betrokken in de voorbereiding van het bestreden besluit.
Dat de hoorzitting in bezwaar niet is bijgewoond door een (juridisch) medewerker bezwaar is weliswaar niet in overeenstemming met wat daarover in de uitnodiging voor die hoorzitting is gemeld, maar het is de rechtbank is niet gebleken dat dit afbreuk heeft gedaan aan de totstandkoming van de besluitvorming.
De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts b&b alle medische informatie van eiseres, ook die zij in bezwaar heeft overgelegd, in de afwegingen heeft betrokken. Nu aan de verzekeringsartsen de vraag voor lag of eiseres op de datum in geding geschikt was voor één van de bij de WIA-beoordeling geduide functies, is het ook navolgbaar dat de verzekeringsartsen de medische toestand en belastbaarheid van eiseres hebben afgezet tegen de situatie destijds. Dat betekent nog niet dat de verzekeringsartsen geen oog hebben gehad voor de op dat moment aanwezige klachten. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder naast de eerdere psychische klachten, ook de latere fysieke en psychische klachten die voortkomen uit zwangerschap en bevalling. Met het geobjectiveerde deel van de klachten is rekening gehouden. De verzekeringsarts b&b heeft vastgesteld dat eiseres in verband met de bekkenklachten voor de fysieke belasting meer beperkt is dan in de FML bij de eerdere WIA-beoordeling is neergelegd. In verband met de psychische klachten heeft de verzekeringsarts b&b beargumenteerd dat niet gesproken kan worden van geobjectiveerde verergering van de onderliggende psychopathologie en dat er daarom geen grond is om meer beperkingen op dat vlak aan te nemen. Daaruit leidt de rechtbank af dat de psychische klachten op datum in geding ondervangen kunnen worden met de beperkingen die bij de WIA-beoordeling werden aangenomen voor de destijds aanwezige psychische klachten. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat het opvallend is dat er geen nieuwe FML is opgemaakt, overweegt de rechtbank dat het opstellen van een FML bij een beoordeling in het kader van de ziektewet niet nodig is (vergelijk de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3647 en van 16 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2836).
Verder is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts b&b voldoende heeft gemotiveerd waarom zij van oordeel is dat eiseres geschikt is haar eigen werk (“zijn arbeid”), namelijk de functie van medior soldering operator, te verrichten. Daarbij is de verzekeringsarts b&b ingegaan op de (aanvullende) beperkingen in de belastbaarheid van eiseres.
Met betrekking tot de beroepsgronden die eiseres heeft gericht tegen de bij de WIA-beoordeling geduide functie van medior soldering operator overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3361) de passendheid van destijds in het kader van WIA-beoordeling geselecteerde functies in dit geding niet meer ter discussie kan staan. De WIA-beoordeling staat in rechte vast. Het gaat slechts nog om de vraag of eiseres op de datum in geding op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, al dan niet ongeschikt was voor tenminste één van die functies. De gronden van eiseres die zien op de puur arbeidskundige aspecten van de functies behoeven daarom geen bespreking. In verband met de stelling van eiseres dat de door het UWV geduide functie niet blijkt overeen te komen met de vacatures in werkelijkheid merkt de rechtbank nog wel op dat volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1737) in beginsel wordt uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens. Hoewel het bij de in het CBBS opgenomen functies gaat om reële en op de arbeidsmarkt voorkomende functies, is sprake van een theoretische schatting. De (enkele) stelling dat er geen vacatures voor de betreffende functie zijn, is onvoldoende om tot de conclusie te leiden dat de functie niet daadwerkelijk op de arbeidsmarkt voorkwam op de datum in geding (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 21 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1004).
8.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepsgronden van eiseres niet kunnen slagen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres per 21 september 2020 heeft beëindigd.
Het beroep wordt ongegrond verklaard.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 4 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.