In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die als calculator werkte, had zich op 15 oktober 2012 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Na beëindiging van zijn dienstverband op 1 januari 2013, heeft hij in 2014 een verzekeringsarts bezocht die hem geschikt achtte voor zijn laatst verrichte arbeid. Het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat appellant per 9 april 2014 geen recht meer had op ziekengeld, wat door appellant werd bestreden. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen verkeerd waren ingeschat, en dat zijn knieklachten waren toegenomen. Hij stelde dat er een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) had moeten worden opgesteld. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanwijzingen waren dat de knieklachten of psychische problematiek van appellant waren onderschat. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van de Ziektewet en dat het aan de verzekeringsarts is om te bepalen of iemand arbeidsgeschikt is. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor veroordeling van het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente en dat er geen aanleiding was voor veroordeling in de proceskosten.