ECLI:NL:RBZWB:2022:617

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8145
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering na Eerstejaars Ziektewet-beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van zijn Ziektewetuitkering. Eiser, die sinds 29 oktober 2018 uitgevallen was door mentale en fysieke klachten, had een ZW-uitkering ontvangen. Het UWV besloot op 2 december 2019 dat eiser per 3 januari 2020 geen recht meer had op deze uitkering, na een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser stelde beroep in bij de rechtbank, waarbij hij betoogde dat zijn medische situatie niet correct was beoordeeld, vooral na een operatie op 17 december 2019.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zorgvuldig te werk is gegaan bij de medische beoordeling. De verzekeringsartsen hebben de relevante medische informatie in overweging genomen en de beperkingen van eiser vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank oordeelde dat de datum van beëindiging van de uitkering, 3 januari 2020, de juiste peildatum was voor de beoordeling van de belastbaarheid van eiser. Eiser had geen overtuigende medische onderbouwing voor zijn stelling dat hij meer beperkt was dan in de FML was vastgelegd.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat eiser op de datum in geding minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat betekende dat het UWV de ZW-uitkering terecht had beëindigd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8145 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam] , eiser
gemachtigde: mr. F. Ergec,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 2 december 2019 (primair besluit) heeft het UWV in het kader van een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) bepaald dat eiser vanaf 3 januari 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
In het besluit van 10 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 1 juli 2021. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en [naam vertegenwoordiger] namens het UWV. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep ter zitting geschorst en de gemachtigde van eiser in de gelegenheid gesteld nieuwe medische informatie van de GGZ te overleggen.
Bij begeleidende brief van 26 oktober 2021 heeft eiser medische informatie van zijn huisarts en van GGZ-WNB overgelegd.
Het beroep is vervolgens opnieuw besproken op de zitting van de rechtbank op 12 november 2021. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en [naam vertegenwoordiger] namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser was werkzaam als magazijn medewerker bij [naam bedrijf] tot 17 december 2018. Voor dat werk is hij op 29 oktober 2018 uitgevallen vanwege zowel mentale als fysieke klachten.
Het UWV heeft eiser met ingang van 29 oktober 2018 een ZW-uitkering toegekend.
Bij het primaire besluit heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 3 januari 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 3 januari 2020.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een (primaire) arts SMZ, onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
Verzekeringsgeneeskundig onderzoek
5.1
Primaire arts [naam arts] heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op haar spreekuur van 23 oktober 2019. Zij heeft op 29 oktober 2019 onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] gerapporteerd dat bij psychisch onderzoek mentale belemmeringen ten dele worden geobjectiveerd. Vanwege fysieke belemmeringen is eiser onder specialistische controle en behandeling, zonder afname van de ervaren belemmeringen. Bij lichamelijk onderzoek konden de beperkingen ten dele geworden geobjectiveerd. Ook voor de fysieke aandoening zal eiser op korte termijn een behandeling ondergaan. Eiser kent een matig actief dagverhaal zonder duidelijk verhoogde recuperatie en zonder duidelijk tempoverlies. Beperkingen acht de primaire arts aannemelijk voor werken onder zeer stressvolle omstandigheden en fysiek al te zwaar belastende werkzaamheden. Eiser komt niet in aanmerking voor vermindering van werktijden, omdat hij niet voldoet aan de criteria van de Standaard Duurbelasting in Arbeid, wel acht de primaire arts hem aangewezen op werk zonder nachtdienst. Ook ziet zij dat eiser beperkte mogelijkheden heeft voor werk met frequente deadlines, veelvuldige conflicten, werk met patiënt- en klantcontact en werk met leidinggevende aspecten. Eiser kan samenwerken mits met een eigen afgebakende deeltaak. Verder acht de primaire arts eiser beperkt voor frequent diep buigen, zwaar tillen/dragen, langdurig staan of lopen, traplopen of klimmen en langdurig gebogen of geknield/gehurkt actief zijn. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft zij neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 29 oktober 2019.
5.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] heeft het dossier bestudeerd en deelgenomen aan de telefonische hoorzitting op 16 juni 2020. Zij wijst op de datum in geding van 3 januari 2020 en merkt op dat eiser op 17 december 2019 is geopereerd aan de neus voor het obstructieve slaapapneusyndroom met opname van een dag in het ziekenhuis. Omdat tussen de operatie en de datum in geding ruim twee weken liggen, neemt de verzekeringsarts b&b aan dat er voldoende herstel van de operatie was en dat daarom de operatie aan het verrichten van passende arbeid op de datum in geding niet in de weg stond. Uit informatie van de KNO-arts blijkt niet dat het een gecompliceerde ingreep was op basis waarvan langdurig herstel aan de orde was.
Voor vasthouden en verdelen van de aandacht en herinneren merkt de verzekeringsarts b&b op dat uit het psychisch onderzoek als beschreven door de primaire arts, blijkt dat voor eiser de aandacht goed te richten en te behouden was en dat er geen aanwijzingen waren voor geheugenstoornis. Uit de in bezwaar ingebrachte informatie blijkt niet dat dit anders zou zijn.
Gelet op de depressieve en posttraumatische stoornis en de klachten van snel geïrriteerd en boos zijn, acht de verzekeringsarts b&b eiser beperkt voor conflicten en samenwerken. Daarvoor is hij al beperkt in de FML en een verdergaande beperking zou betekenen dat eiser in het geheel niet kan samenwerken. Daarvoor ziet de verzekeringsarts b&b geen steekhoudend argument. Uit de brief van 23 april 2019 van psycholoog [naam psycholoog] blijkt immers ook dat eiser op het zorgkantoor op rustige wijze een gesprek heeft kunnen voeren.
De verzekeringsarts b&b merkt op dat de neuroloog/anesthesioloog een discopathie L5/S1 met een relatief kleine paramediane HNP heeft vastgesteld met een discopathie L2/L3 met een rechts paramediane HNP. Hierdoor ontstaat een geringe vernauwing van het kanaal. Er is waarschijnlijk een gecombineerd probleem en een niet somatische component acht de verzekeringsarts b&b zeer waarschijnlijk. Zij acht eiser daarom enigermate beperkt voor rugbelastende activiteiten, maar niet meer dan in de FML van 29 oktober 2019. Wel acht zij de hele dag lopen en staan te rugbelastend en acht zij eiser op die items zo beperkt dat lopen en staan tijdens het werk beide maximaal twee uur per dag mogelijk is.
Op basis van de informatie van de orthopedisch chirurg van 31 oktober 2019 en het primaire onderzoek is sprake van een probleem aan de knie, zodat geknield of gehurkt actief zijn beperkt moet worden zoals in de FML aangegeven. Echter, knielen of hurken dient volgens de CBBS werkinstructie niet als beperkt te worden gescoord nu grondbereik wel mogelijk is. Knielen is rechts mogelijk, maar hurken rechts niet omdat flexie tot 90° mogelijk is.
Volgens de verzekeringsarts b&b is met een AHI van 25,1 sprake van een matig slaapapneu dat leidt tot verminderde energetische belastbaarheid. Ook de psychische stoornissen kunnen reden hiervoor zijn. Maar pas als met de beperkingen in de overige rubrieken hieraan niet voldoende tegemoet wordt gekomen, kan een urenbeperking worden overwogen. Met de energetische beperkingen voor zwaar tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren en trappen lopen in de FML van 29 oktober 2019 naast de beperking voor werken ’s nachts en de aanvullende beperkingen voor lopen en staan tijdens het werk acht de verzekeringsarts b&b in voldoende mate tegemoet gekomen aan de verminderde energetische belastbaarheid. Zij acht het niet nodig daarnaast nog een urenbeperking aan te nemen. In passende arbeid ziet de verzekeringsarts b&b geen reden aan te nemen dat eiser overbelast zal raken, zoals in het als niet passend aan te merken werk waaruit hij is uitgevallen. Dat loonvormende arbeid louter zal leiden tot verslechtering van de medische situatie, zoals eiser meent, is volgens de verzekeringsarts b&b niet aannemelijk en wordt volgens haar door de aanwezige informatie op geen enkele wijze onderbouwd. Dat eiser nog diverse ingrepen dient te ondergaan ziet zij op zich niet als reden om eiser op de datum in geding meer beperkt achten.
De verzekeringsarts b&b heeft de belastbaarheid van eiser vastgelegd in de FML van 16 juni 2020.
Beroepsgronden
5.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij op 17 december 2019 een operatie moest ondergaan en dat het UWV dit niet als hernieuwde ziekmelding binnen vier weken heeft geaccepteerd. Het UWV gaat uit van een hersteltermijn van twee weken zonder informatie op te vragen over de nazorg en eventuele complicaties. Dit is in strijd met het motiveringsbeginsel. Ten onrechte is er geen rekening mee gehouden dat de operatie is mislukt, en dat het in de rede ligt dat eiser binnen afzienbare tijd opnieuw behandeld zal moeten worden. Het UWV heeft evenmin gemotiveerd waarom de peildatum niet 28 oktober 2019 zou zijn. Deze datum is gehanteerd voor de FML. Het UWV gaat uit van een datum in geding in de toekomst, terwijl de primaire beslissing dateert van 2 december 2019. Eiser stelt zowel op 28 oktober 2019 als op 3 januari 2020, en daarvoor en daarna, niet in staat te zijn loonvormende arbeid te verrichten. In de FML mist eiser een verdere beperking voor herinneren en vasthouden en verdelen van de aandacht. Ook voor samenwerken, frequent buigen tijdens het werk, tillen of dragen, lopen tijdens het werk, knielen of hurken, zitten en staan tijdens het werk moeten volgens eiser verdere beperkingen worden aangenomen.
Zowel op energetische (door de psychische problemen) als op preventieve gronden (na korte hervatting in werk viel eiser alweer uit) is volgens eiser een urenbeperking aangewezen.
Hij stelt dat het verder verrichten van loonvormende arbeid alleen tot verslechtering van zijn medische situatie kan leiden. Dat is in zijn nadeel omdat hij graag op lange termijn mogelijkheden wenst te krijgen om te werken. Dat is nu niet mogelijk.
Verweer
5.3
In het verweerschrift wijst het UWV erop dat de verzekeringsarts b&b informatie heeft verkregen van de KNO-arts van 19 december 2019. Uit die informatie bleek de verzekeringsarts b&b dat er geen sprake was van een gecompliceerde ingreep met langdurig herstel. De verzekeringsarts b&b heeft mede daaruit geconcludeerd dat de operatie van 17 december 2019 niet tot meer beperkingen moet leiden op 3 januari 2020 dan al opgenomen in de FML. Voor zover er een nieuwe behandeling zal moeten plaatsvinden, ziet dit niet op datum in geding.
Verder heeft het UWV aangegeven dat volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) 1 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3925) bij een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling de datum van beëindiging van de Ziektewetuitkering de datum in geding is. Bij de beëindiging van de uitkering wordt een uitlooptermijn van een maand na de datum van het besluit aangehouden. Indien zich in de periode tussen de toetsdatum en de datum van beëindiging van de uitkering relevante wijzigingen voordoen in de medische situatie, wordt daarmee nog rekening gehouden. De verzekeringsarts b&b heeft beoordeeld dat de beperkingen in de FML van 16 juni 2020 ook van toepassing zijn op de datum in geding 3 januari 2020.
Oordeel van de rechtbank
5.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder ook de problemen die tot de operatie op 17 december 2019 hebben geleid. Bij de opstelling van de FML is door de verzekeringsarts b&b met het geobjectiveerde deel van die klachten op de datum in geding rekening gehouden. Daarbij overweegt de rechtbank dat als datum in geding de datum van beëindiging van de uitkering, in dit geval 3 januari 2020, moet worden aangehouden. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts b&b de ontwikkelingen in de medische situatie van eiser tussen de toetsdatum van het onderzoek van de primaire arts en de datum in geding in de beoordeling heeft betrokken.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de artsen van het UWV hebben aangenomen. Eiser heeft aangevoerd dat hij als gevolg van een operatie in december 2019 meer beperkt moet worden geacht op de datum in geding. De verzekeringsarts b&b heeft echter, gebaseerd op informatie van de behandelend arts van 19 december 2019, inzichtelijk gemotiveerd dat eiser ondanks de operatie aan de neus op 17 december 2019 op de datum in geding belastbaar was zoals in de FML van 16 juni 2020 is vastgelegd. De rechtbank kan die motivering volgen. Daarnaast acht eiser zich meer beperkt omdat hij nu last heeft wanen of hallucinaties. Eiser stelt dat in de medische stukken aanwijzingen te zien zijn dat deze klachten al eerder, en dus ook op de datum in geding, aanwezig waren. Eiser heeft deze beroepsgrond echter niet onderbouwd met medisch geobjectiveerde informatie. Er zijn geen stukken ingebracht waarin een medische oorzaak voor de gestelde wanen of hallucinaties is vastgesteld. Ook op fysiek vlak heeft eiser geen gedingstukken ingebracht die doen twijfelen aan de afwegingen en de daaruit voortvloeiende conclusies van de verzekeringsarts b&b. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de op 18 juni 2021 door eiser nog ingestuurde medische informatie ziet op consulten en medicatie na datum in geding. Dit geldt ook voor de op 26 oktober 2021 ingestuurde informatie.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het UWV inzichtelijk heeft gemotiveerd dat geen urenbeperking nodig is, omdat met de overige beperkingen voldoende tegemoet wordt gekomen aan de verminderde energetische belastbaarheid van eiser. In dat verband wijst de rechtbank op de uitspraak van de CRvB van 28 oktober 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2629) waarin wordt overwogen dat in zijn algemeenheid geldt dat een urenbeperking alleen aan de orde is als met beperkingen in de overige rubrieken niet kan worden bewerkstelligd dat voldoende rekening wordt gehouden met eventuele energetische problemen van de betrokkene.
Nu niet is gebleken dat in de FML van 16 juni 2020 de beperkingen van eiser op de datum in geding van 3 januari 2020 zijn onderschat, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), monteur printplaten (Sbc-code 267051) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (Sbc-code 111010).
6.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat hij op medische gronden niet in staat is die functies uit te kunnen voeren. In het formulier Resultaat Functiebeoordeling is er bij de functie productiemedewerker een signalering op het gebied van knielen/hurken. De motivering is dat eiser ook diep zou kunnen buigen. Die motivering is volgens eiser ontoereikend, nu hij beperkt is voor frequent buigen en niet is aangegeven hoe zwaar de componenten zijn.
De in het beroepschrift aangevoerde gronden ten aanzien van het maatmaninkomen, de deeltijdfunctie van medewerker bloemzaakproductie en de opmerking over het ontbreken van de stukken van medewerker handsolderen heeft eiser ter zitting laten vallen.
6.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportages van de arbeidsdeskundige b&b van 8 juli 2020 en 8 oktober 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Daarbij staat vast dat eiser (rechts) niet kan hurken, maar het UWV heeft gemotiveerd aangegeven waarom eiser dat kan compenseren. In functie van productiemedewerker industrie dient men af en toe kort te hurken om bijvoorbeeld gevallen componenten van de vloer op te pakken en dit is volgens de arbeidsdeskundige b&b mogelijk door bijvoorbeeld diep te buigen met enigszins gebogen benen om de grond te bereiken. Uit de functiebeschrijving blijkt dat er gewerkt wordt met componenten van ongeveer 1 cm groot. De arbeidsdeskundige b&b heeft daarom overwogen dat de componenten enkele grammen per stuk zullen wegen. De belastingen in de geduide functies blijven daarmee mogelijk binnen de beperkingen die voor eiser voor frequent buigen en tillen en dragen zijn aangenomen in de FML van 16 juni 2020. Eiser heeft gesteld niet in staat te zijn de geduide functies te verrichten en hij meent dat hij meer beperkt moeten worden geacht voor buigen. Dat standpunt vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldoende gebleken dat het zodanig buigen als compensatie van het niet kunnen hurken, niet een te zware belasting vormt voor eiser.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser op de datum in geding een verdienvermogen kent van 88,14%, waarmee zijn mate van arbeidsongeschiktheid uitkomt op 11,86%. Dit betekent dat eiser op dat moment minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 3 januari 2020.
8.
Conclusie
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 4 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.