In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die zich in eerste instantie had ziek gemeld met pijn- en vermoeidheidsklachten. Appellante, werkzaam als jobcoach, had een WIA-uitkering ontvangen, maar was van mening dat haar arbeidsongeschiktheid niet correct was vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in eerdere rapporten geconcludeerd dat er geen aanleiding was voor een verdergaande urenbeperking dan de reeds aangenomen beperking van 4 uur per dag en 20 uur per week. Appellante voerde aan dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met haar gezondheidsklachten, met name haar vermoeidheidsklachten, en dat er meer urenbeperking had moeten worden aangenomen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had onderbouwd dat de functionele mogelijkheden van appellante correct waren vastgesteld en dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren. De rechtbank werd in haar oordeel gevolgd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De uitspraak bevestigde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.