ECLI:NL:RBZWB:2022:5956

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2126
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de weigering van het UWV om de ZW-uitkering te heropenen na beëindiging

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 oktober 2022, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om terug te komen op de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering beoordeeld. Eiser had zijn uitkering, die per 29 september 2017 was beëindigd, opnieuw aangevraagd, maar het UWV weigerde deze heropening met het argument dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die deze beslissing rechtvaardigden. Eiser had in eerdere correspondentie aangegeven dat hij lijdt aan chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS), maar het UWV oordeelde dat deze informatie niet nieuw was en dat de eerdere beoordeling van zijn situatie niet veranderd zou zijn, zelfs als deze diagnose eerder was gesteld.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser zorgvuldig overwogen, maar concludeert dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die de eerdere beslissing van het UWV zouden kunnen ondermijnen. De verzekeringsarts van het UWV had eerder al rekening gehouden met vermoeidheidsklachten, en de rechtbank oordeelt dat de weigering om terug te komen op het eerdere besluit niet evident onredelijk is. Daarom wordt het beroep ongegrond verklaard, en krijgt eiser geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht.

Deze uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in bestuursrechtelijke procedures, en bevestigt dat het bestuursorgaan in staat is om eerdere besluiten te heroverwegen, maar alleen als er daadwerkelijk nieuwe informatie wordt gepresenteerd die relevant is voor de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2126 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser

gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
weigering terug te komen op de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 2 augustus 2021 (primair besluit) geweigerd de ZW-uitkering van eiser, die bij besluit van 22 september 2017 per 29 september 2017 was beëindigd, te heropenen.
Met het bestreden besluit van 10 maart 2022 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2022 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers gemachtigde en mr. A.P.J. Mijs als gemachtigde van het UWV.

Overwegingen

Inleiding
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser geen nieuwe (medische) gegevens heeft ingebracht die hadden moeten leiden tot het terugkomen op het besluit tot beëindiging van zijn ZW-uitkering per 29 september 2017. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
Eiser is werkzaam geweest als bouwkundig inmeter. Voor dat werk is hij op 17 februari 2017 uitgevallen vanwege pijn- en stressklachten.
In het besluit van 22 september 2017 heeft het UWV eiser hersteld verklaard met ingang van 29 september 2017 en zijn ZW-uitkering per die datum beëindigd. In het besluit van 12 oktober 2017 heeft het UWV eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend met ingang van 29 september 2017. Het UWV heeft de WW-uitkering beëindigd per 29 december 2017.
In de brief van 9 juni 2018 heeft eiser het UWV gemeld dat inmiddels de diagnose chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) is vastgesteld en dat hij onterecht hersteld verklaard is. Het UWV heeft deze brief als herzieningsverzoek aangemerkt. Het UWV heeft eiser in de brief van 25 juni 2018 meegedeeld dat er geen aanleiding is om terug te komen op de beëindiging van de ZW-uitkering, omdat er geen sprake zou zijn van nieuwe feiten of omstandigheden.
In de brief van 2 juni 2021 heeft eiser het UWV bericht dat hij ten onrechte per 29 september 2017 hersteld is verklaard, omdat hij aan ME/CVS lijdt.
In het primaire besluit heeft het UWV laten weten dat er geen sprake is van een nieuw feit en dat het besluit tot beëindiging van de ZW-uitkering daarom niet kan worden heropend.
In het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Juridisch kader
4.1
Artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de aanvrager is gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het bestuursorgaan de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld.
4.2.1
Sinds de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) geldt bij de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit een gewijzigd uitgangspunt. Uitgangspunt is sindsdien dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen, ook als de rechtzoekende aan de herhaalde aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ook voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
4.2.2
In dit geval heeft het UWV het herzieningsverzoek afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, omdat er geen sprake zou zijn van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De verzekeringsartsen van het UWV hebben hierbij in enige mate een medisch inhoudelijke beoordeling gemaakt. Dit betekent echter niet, zoals eiser stelt, dat zijn verzoek volledig inhoudelijk is beoordeeld zonder toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.3
Volgens vaste jurisprudentie, zoals de uitspraak van de CRvB 2 mei 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1548) worden onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
Nieuwe feiten of veranderde omstandigheden
5.1
In geschil is of er vanwege de in 2018 vastgestelde diagnose CVS/ME sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten opzichte van de beëindiging van de ZW-uitkering per 29 september 2017 (besluit van 22 september 2017).
5.2
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De verzekeringsarts van het UWV heeft gerapporteerd dat ook als er destijds sprake was van een diagnose CVS/ME de beoordeling en vastgestelde beperkingen niet anders waren geweest. Er is eerder rekening gehouden met vermoeidheidsklachten die ook passen bij de ziekte van Crohn, die toen wel bekend was. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 24 mei 2017 volgt dat eiser last had van vermoeidheid. Uit het rapport van 22 september 2017 blijkt dit echter niet meer of staat dit niet op de voorgrond, omdat het volgens eiser beter zou gaan met hem. De klachten en/of beperkingen zouden ook licht zijn. Daarnaast waren er veel klachten waarvoor geen medische objectivering of grondslag was. Bovendien heeft eiser geen nieuwe (medische) stukken of informatie verstrekt waaruit blijkt dat er meer beperkingen waren op 29 september 2017.
5.3
De rechtbank is niet gebleken dat de weigering om terug te komen op het besluit van 22 september 2017, zoals eiser stelt, evident onredelijk is.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Eiser krijgt daarom geen proceskostenvergoeding. Ook het griffierecht krijgt hij niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 12 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.