ECLI:NL:RBZWB:2022:5939

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2324
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de weigering van het UWV om eiseres een WIA-uitkering toe te kennen. Eiseres, die als verzorgende IG heeft gewerkt, heeft op 3 september 2020 een WIA-uitkering aangevraagd na uitval door fysieke en psychische klachten. Het UWV heeft in een primair besluit van 2 december 2020 vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is en heeft de aanvraag afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in een bestreden besluit van 4 mei 2021.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, waarbij zij aanvoert dat haar beperkingen zijn onderschat en dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Tijdens de zitting op 30 maart 2022 is het beroep besproken, maar de rechtbank heeft het onderzoek geschorst om het UWV in de gelegenheid te stellen een nadere rapportage van een arbeidsdeskundige op te stellen. Na het indienen van deze rapportage heeft de rechtbank het onderzoek op 7 september 2022 gesloten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het UWV in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld. De verzekeringsarts b&b heeft uitsluitend dossieronderzoek verricht en geen hoorzitting gehouden, terwijl eiseres had verzocht om een hoorzitting. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet is gebaseerd op een deugdelijke motivering. Daarom heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2324 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 2 december 2020 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
In het besluit van 4 mei 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primair besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 30 maart 2022.
Hierbij waren aanwezig eiseres, [naam betrokkene] en haar gemachtigde, naast mr. B.H.C. de Bruijn namens het UWV.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het UWV in de gelegenheid te stellen een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) een nadere rapportage op te laten stellen over de vragen die de rechtbank heeft opgenomen in de brief van 7 april 2022.
Bij brief van 14 juni 2022 heeft het UWV de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 13 juni 2022 overgelegd aan de rechtbank.
Bij brief van 22 juli 2022 heeft eiseres hierop gereageerd.
Omdat partijen geen bezwaar hebben gemaakt tegen het achterwege blijven van een nadere zitting heeft de rechtbank het onderzoek vervolgens op 7 september 2022 gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als verzorgende IG. Voor dat werk is zij op 27 december 2018 uitgevallen vanwege fysieke klachten waar vervolgens psychische klachten zijn bijgekomen.
Eiseres heeft op 3 september 2020 een WIA-uitkering aangevraagd bij het UWV.
Bij het primaire besluit (van 2 december 2020) heeft het UWV geweigerd eiseres een WIA-uitkering toe te kennen per 24 december 2020.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres per 24 december 2020 voor 34,16% en daarmee voor minder dan 35%, arbeidsongeschikt wordt geacht.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 24 december 2020 heeft vastgesteld op 34,16% en daarom terecht een WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts M. [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en eiseres gesproken op het telefonisch spreekuur van 16 november 2020. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat de behandeling voor niet lichamelijke medische problematiek nog steeds loopt en dat daar nog verdere verbeteringen geboekt kunnen worden. Wat de lichamelijke medische problematiek betreft ziet zij irreversibele veranderingen en blijvende beperkingen.
Eiseres claimt nog steeds arbeidsongeschikt te zijn voor het eigen werk en dat acht [naam verzekeringsarts] plausibel. Zij acht eiseres aangewezen op fysiek minder zwaar werk en optimale klimatologische werkomstandigheden met een werkomgeving die niet stof, rook, gassen en dampenrijk is.
Zij ziet daarnaast restbeperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. Met de adequate behandeling zijn al positieve resultaten geboekt, maar er zijn nog steeds kwetsbaarheden en beperkingen voor hoge cognitieve functies als flexibel inspelen op veranderingen en nieuw taakinhoud, handelingstempo bij complexe en nieuwe taken en ten aanzien van taken met leidinggevende aspecten.
Taken met hoge eisen op conflicthantering, taken met leidinggevende eisen en fors wisselende diensten dienen volgens de verzekeringsarts vermeden te worden.
Er is volgens haar geen sprake meer de beperkte omgang of problemen met het uiten van eigen emoties en het werken in de avonddiensten. Eiseres is volgens [naam verzekeringsarts] in staat tot werkzaamheden in avonddiensten, als daar rekening wordt gehouden met de regelmaat.
Haar prognose is dat er nog verbeteringen mogelijk zijn voor het persoonlijk en sociaal functioneren.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiseres neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 16 november 2020.
4.2
Verzekeringsarts b&b E. [naam verzekeringsarts b&b] heeft de medische gegevens bestudeerd, inclusief de door eiseres ingediende bezwaargronden en het verslag van de hoorzitting van 3 maart 2021.
De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding te komen tot een ander oordeel dan de primaire verzekeringsarts. Hij ziet dat eiseres niet valt in een van de uitzonderingscategorieën die leiden tot het ‘geen benutbare mogelijkheden’. Daarom zijn volgens hem door de primaire verzekeringsarts terecht benutbare mogelijkheden aangenomen en beperkingen aangegeven in een FML. Eiseres acht zich verdergaand beperkt dan door de primaire verzekeringsarts is aangenomen.
[naam verzekeringsarts b&b] stelt dat de taak van de verzekeringsarts niet is om de ervaren belemmeringen in
kaart te brengen, maar om te beoordelen wat een verzekerde medisch gezien in arbeid kan
verrichten zonder dat gezondheidsschade optreedt bij de uitvoering van werkzaamheden.
Beperkingen worden slechts geduid als deze geobjectiveerd kunnen worden, aan de
klachtbeleving wordt geen doorslaggevende rol toegekend. Psychosociale omstandigheden,
karakter(eigenschappen en -kenmerken), leeftijd, coping, conditie(gebrek) en affiniteit spelen
in de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid géén rol. Bij eiseres is sprake van
psychosociale problematiek (ouder/kind relatie problematiek, pestverleden, negatief zelfbeeld).
Haar eigen waardering van de ervaren (arbeids)beperkingen als gevolg van klachten en aandoeningen wijkt af van de op basis van objectieve medische gegevens door de primair
oordelende verzekeringsarts reëel geachte arbeidsbeperkingen. Dat acht de verzekeringsarts b&b onvoldoende om verdergaande beperkingen aan te nemen en hij verwijst naar de medische grondslag: depressie in goede remissie, CARA/COPD type 2 en syndroom van Tietze.
De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding de beperkingen, die naar de aard en omvang passen bij de vastgestelde medische stoornissen, voor onjuist dan wel onvolledig te houden.
Uit de FML blijkt dat bijpassende beperkingen zijn opgenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren zowel wat betreft concentratie als sociale omgang in conflicthantering. Ook wat betreft de longproblematiek is rekening gehouden met zowel de
klimatologische omstandigheden als ook de inspanningsbeperkingen.
De standaard ‘Duurbelasting in arbeid’ van 8 juli 2015 kent drie indicaties en de verzekeringsarts b&b heeft deze nader uitgewerkt. De indicaties zijn ‘stoornis in de energiehuishouding’, ‘verminderde beschikbaarheid’ en ‘preventief’. Bij de indicatie ‘stoornis in de energiehuishouding’ wordt een verdere onderverdeling gemaakt en wel: tekort aan energie, te groot energieverbruik en verminderde mogelijkheden tot recuperatie.
Specifiek voor eiseres overweegt de verzekeringsarts b&b:
Tekort aan energie: het betreft geen aandoeningen waarvan bekend is dat zij veelal met een tekort aan energie gepaard gaan zoals ernstige hart- en longziekten, ernstige spierziekten of ernstige neurologische en endocrinologische aandoeningen. Eiseres is niet onder begeleiding van de longarts.
De longfunctietest laat een FEV1 zien van 86,4% en volgens het verzekeringsgeneeskundig
protocol is de belastbaarheid hooguit licht beperkt. Er is dan ook geen aanleiding voor het
aannemen van een medische urenbeperking.
Te groot energieverbruik: van de met name genoemde stoornissen is geen sprake. Er is ook geen sprake van een langdurig, niet fysiologisch niveau van activatie.
Verminderde mogelijkheden tot recuperatie: er is geen sprake van een verstoorde slaap die als symptoom van ziekte kan worden beschouwd en wel als onderdeel van het symptoomprofiel bij stemmingsstoornis die vervolgens dan de noodzaak van extra recuperatietijd en/of -periodes met zich meebrengt.
Met betrekking tot verminderde beschikbaarheid overweegt [naam verzekeringsarts b&b] dat eiseres wordt behandeld met medicatie en videoconsult van de psycholoog (lx per twee weken). Er is
derhalve geen (dag)behandeling in een ziekenhuis of polikliniek op indicatie van een medisch of paramedisch beroepsbeoefenaar waarbij u voor arbeid structureel en substantieel niet aanwezig kan zijn vanwege behandeling (inclusief voorbereiding, recuperatie en verwerken van het therapeutisch effect). Er is niet gebleken van extra tijd voor zelfzorg en/of reistijd als beschreven in de standaard.
Ten aanzien van het preventief aspect constateert de verzekeringsarts b&b dat er geen sprake is van in de standaard benoemde stoornissen.
De conclusie luidt dat er geen verdere indicatie te stellen is op grond van de richtlijn. Daarom wordt dit belastbaarheidsaspect niet herzien en handhaaft de verzekeringsarts b&b de FML van 16 november 2020 ongewijzigd.
4.3
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat. Zij handhaaft haar gronden van bezwaar en hetgeen tijdens de hoorzitting is aangevoerd. Het onderzoek is onzorgvuldig, nu zij door de primaire verzekeringsarts alleen telefonisch is gehoord en er geen medisch onderzoek door de verzekeringsarts b&b is verricht. Eiseres stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met de vele fysieke en psychische pijnen, klachten en beperkingen. Zij stelt nauwelijks ADL-taken aan te kunnen, laat staan bedrijfsmatig werk te kunnen verrichten. Zij kan slechts maximaal een half uur focussen op een activiteit. Eiseres is van mening dat haar beperkingen zijn onderschat en haar mogelijkheden zijn overschat. Zo is ook verschillende malen gebleken dat re-integratie te zwaar is en ze gaat nog steeds één keer per twee weken naar de psycholoog. Dat is te weinig, maar vaker kan eiseres financieel niet opbrengen. Ter zitting in beroep heeft eiseres tevens arbeidskundige gronden naar voren gebracht.
4.4
Allereerst moet de vraag worden beantwoord of het medisch onderzoek door het UWV met de vereiste zorgvuldigheid is verricht.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie de uitspraken van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491 en van 6 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1510) dient in de bezwaarfase een volledige heroverweging plaats te vinden waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusies logisch uit die feiten voortvloeien. Daarom zal, indien de medische grondslag van de besluitvorming wordt betwist, in deze fase van de procedure een louter dossieronderzoek als regel niet volstaan.
In de primaire fase heeft enkel telefonisch spreekuurcontact plaatsgevonden. Eiseres heeft in haar aanvullend bezwaarschrift van 1 februari 2021 uitdrukkelijk verzocht te worden gezien door een verzekeringsarts b&b tijdens de hoorzitting. De verzekeringsarts b&b had in de betwisting van de medische grondslag van het besluit van 2 december 2020 dan ook aanleiding moeten zien eiseres op te roepen voor een hoorzitting met spreekuur door een verzekeringsarts b&b. Te meer daar eiseres in bezwaar heeft gesteld dat zowel haar lichamelijke klachten als haar psychische beperkingen maken dat zij verdergaand beperkt is dan aangenomen door het UWV. Dit leidt tot het oordeel dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is geschied en dat onvoldoende vaststaat of de medische feiten juist zijn vastgesteld. Een motivering voor het afzien van een door hem bijgewoonde hoorzitting heeft de verzekeringsarts b&b in het rapport van 16 april 2021, noch nadien gegeven. Ook in het verweerschrift van 30 juni 2021 of ter zitting is van een dergelijke motivering niet gebleken.
4.5.
In bezwaar heeft geen hoorzitting waaraan een verzekeringsarts b&b deelnam plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b heeft op basis van uitsluitend dossieronderzoek geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Eiseres heeft echter in bezwaar de medische grondslag waarop het besluit van 2 december 2020 rust, gemotiveerd bestreden.
5. Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet is gebaseerd op een deugdelijke motivering. Het beroep slaagt en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De overige gronden van het beroep kunnen onbesproken blijven. Het UWV (de verzekeringsarts b&b en eventueel een arbeidsdeskundige b&b) kan deze gronden bij de heroverweging betrekken. Het beroep tegen het bestreden besluit wordt daarom gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het UWV zal een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
6.
Conclusie en gevolgen
Nu het bestreden besluit vernietigd zal worden, bepaalt de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor 6 weken de tijd. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Algemene wet bestuursrecht pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist. Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten.
Het UWV moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen 6 weken nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 13 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.