ECLI:NL:RBZWB:2022:5755

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
BRE 18/6587 tot en met BRE 18/6591, BRE 18/6593 en BRE 18/6594
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikkingen en belastingplicht van belanghebbende na emigratie naar Jersey

In deze zaak gaat het om de informatiebeschikkingen die zijn opgelegd aan belanghebbende door de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die samen met haar partner naar Jersey is geëmigreerd, heeft bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikkingen die betrekking hebben op de jaren 2008 tot en met 2014. De inspecteur heeft informatie opgevraagd om te bepalen of de belanghebbende belastingplichtig is in Nederland, ondanks haar emigratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de informatiebeschikkingen voor de jaren 2008, 2009, 2011 en 2012 van rechtswege zijn vervallen, omdat er al navorderingsaanslagen zijn opgelegd voor deze jaren. Voor de jaren 2010, 2013 en 2014 heeft de rechtbank geoordeeld dat de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevraagde informatie van belang kon zijn voor de belastingheffing van belanghebbende. De rechtbank heeft de uitspraken op bezwaar met betrekking tot deze informatiebeschikkingen vernietigd en de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de inspecteur in de proceskosten moet worden veroordeeld en dat het griffierecht moet worden vergoed aan de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 18/6587 tot en met BRE 18/6591, BRE 18/6593 en BRE 18/6594
uitspraak van 12 oktober 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], te [woonplaats] ( Jersey ),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende ten behoeve van voor de jaren 2008 tot en met 2014 op te leggen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverkeringen (IB/PVV) informatiebeschikkingen gegeven.
1.2.
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de tegen de informatiebeschikkingen gemaakte bezwaren afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van éénmaal € 46.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken met bijlagen ingediend, ingekomen bij de rechtbank op 1 augustus 2022. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
Voorafgaand aan de zitting heeft de inspecteur een pleitnota met bijlagen ingediend, ingekomen bij de rechtbank op 8 augustus 2022.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2022 te Breda.
Ter zitting zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en de gemachtigde van belanghebbende, mr. K.D. Smeele, verbonden aan Smeele Tax te Leiderdorp, en namens de inspecteur, [inspecteur] . Belanghebbende en haar gemachtigde hebben aan de zitting deelgenomen door middel van een directe beeld- en geluidsverbinding via Microsoft Teams. Ter zitting zijn tevens behandeld de zaken met nummers BRE 18/6597 tot en met BRE 18/6602 en BRE 18/6604 (betreffende [A] ) en de zaken met nummers BRE 18/7946 tot en met BRE 18/7953 (betreffende [A Ltd.] ). De gemachtigde van belanghebbende heeft tijdens de zitting per e-mail een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende en [A] ( [A] ) wonen samen en hebben twee kinderen. Tot eind september 2013 wonen belanghebbende en [A] in Nederland. Vanaf 1 september 2013 huren zij een woning op Jersey . Op 14 oktober 2013 schrijven zij zich met hun kinderen uit in Nederland en schrijven zij zich in op Jersey .
2.2.
[A] houdt 5 van de 225 aandelen in het aandelenkapitaal van [B Ltd.] . [B Ltd.] . houdt via [C Ltd.] , [D Ltd.] en [E Ltd.] , 100% van de aandelen in het aandelenkapitaal in [F Ltd.] .
2.3.
Belanghebbende en [A] voeren gezamenlijk de directie over [F Ltd.] . [A] is in de jaren 2011 en 2012 twee leningen van ieder € 200.000 bij [F Ltd.] aangegaan.
2.4.
Belanghebbende is werkzaam als IT-consultant. Tot begin 2008 verrichtte belanghebbende haar werkzaamheden als IT-consultant zelfstandig en deed daarvoor jaarlijks aangifte IB/PVV ter zake van haar in het betreffende jaar genoten winst uit onderneming.
2.5.
Belanghebbende heeft haar IT-werkzaamheden tot en met het jaar 2012 verricht voor [NV] . Vanaf het jaar 2013 verricht zij haar werkzaamheden uitsluitend voor [BV 1] . Voormelde werkzaamheden heeft zij verricht via tussenkomst van een bemiddelaar. Tot eind 2008 was dit [bemiddelaar] en daarna achtereenvolgens [BV 2] en [BV 3] .
2.6.
Op 31 maart 2008 heeft belanghebbende een arbeidsovereenkomst gesloten met [F Ltd.] . Vanaf dat moment heeft [F Ltd.] klanten gefactureerd voor de door belanghebbende verrichte werkzaamheden.
[F Ltd.] is eind 2013 geliquideerd. Vanaf het jaar 2013 heeft belanghebbende voormelde werkzaamheden via [A Ltd.] verricht. Belanghebbende en [A] houden gezamenlijk 100% van de aandelen in [A Ltd.] .
2.7.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2008 tot en met 2014 aangiften IB/PVV gedaan.
2.8.
De inspecteur heeft bij brief van 5 april 2016 belanghebbende verzocht om informatie voor de behandeling van de aangiften IB/PVV 2010 tot en met 2014. De brief luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Voor de behandeling van uw aangifte inkomstenbelasting over de jaren 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014 heb ik additionele informatie nodig. Middels deze brief wil ik u verzoeken mij onderstaand genoemde informatie toe te zenden.
- Kopie samenlevingscontract of vergelijkbaar indien opgemaakt;
- Overzicht van aandelenbelangen, inclusief aan- en verkochte belangen;
- Opgave van de waardering van de door u, niet als aanmerkelijk belang gehouden, aandelen
(inclusief een kopie van onderliggende stukken);
- Overzicht van kapitaalstortingen en/of terugbetalingen in de periode 2010 tot en met 2014;
- Overzichten ontvangen dividenden, welke betrekking hebben op de periode 2010 tot en met 2014 (inclusief de datum van ontvangst en opgave op welke bankrekening);
- Overzicht van ontvangen en/of toegezegde schenkingen in de periode 2010 tot en met 2014
(inclusief de datum van ontvangst en opgave op welke bankrekening);
- Bent u in de periode 2010 tot en met 2014 -in welke vorm dan ook- betrokken bij een
afgezonderd particulier vermogen? Zo ja, dan graag een toelichting op de betreffende APV's
en uw betrokkenheid bij deze(n), alsmede kopieën van de onderliggende stukken);
- Kopie directie- en managementovereenkomsten welke door u zijn afgesloten en/of welke van kracht waren over de periode 2010 tot en met 2014;
- Overzicht ontvangen directie en/of managementvergoedingen welke betrekking hebben op
door u uitgevoerde werkzaamheden in de periode 2010 tot en met 2014;
- Kopie van uw arbeidscontracten welke door u zijn aangegaan en/of welke van kracht waren in de periode 2010 tot en met 2014;
- Overzicht ontvangen inkomsten (voordelen) op basis van voornoemde arbeidscontracten,
welke betrekking hebben op door u uitgevoerde werkzaamheden in de periode 2010 tot en
met 2014;
- Overzicht van eventueel overige bezoldigde en onbezoldigde functies die u in de periode
2010 tot en met 2014 hebt bekleed;
- Kopie verkoopcontracten welke zijn gesloten en/of van kracht waren in de periode 2010 tot en met 2014 welke door u zijn gesloten in een andere hoedanigheid dan als directeur, bestuurder en/of medewerker van een rechtspersoon;
- Documentatie waaruit uw verhuizing naar Jersey , alsmede het moment van uw verhuizing
naar Jersey blijkt;
- Leningenovereenkomsten (ontvangen en verstrekte gelden) met verbonden entiteiten zoals
werkgevers of deelnemingen, welke zijn afgesloten en/of van kracht waren in de periode 2010 tot en met 2014;
- Verloopstaten van de rekening-couranten en leningen (ontvangen en verstrekte gelden) over de periode 2010 tot en met 2014;
- Overzicht binnenlandse- en buitenlandse rekeningen, inclusief PayPal-, bitcointaccounts en dergelijke op eigen naam gehouden in de periode 2010 tot en met 2014;
- Overzicht binnenlandse- en buitenlandse rekeningen, inclusief PayPal-, bitcointaccounts niet op eigen naam, waarover u wel kunt beschikken in de periode 2010 tot en met 2014;
- Overzicht binnenland en buitenlands onroerend goed (mede) op uw naam in de periode 2010 tot en met 2014;
- Overzicht van hypotheken en leningen (akten en jaaropgaves) welke zijn afgesloten of van
kracht waren in de periode 2010 tot en met 2014;
- Overzicht credit-, debit en overige paycards waarover u kon beschikken in de periode 2010 tot en met 2014;
- Overzicht pensioenproducten, lijfrentes etc;
- Verhuurcontracten van onroerend goed (mede) op uw naam in Nederland aangegaan of van
kracht in de periode 2010 tot en met 2015;
- Overzicht ontvangen huren in Nederland aangegaan of
van kracht in de periode 2010 tot en
met 2015:
- Kopie van uw aangifte(n) inkomstenbelasting in Jersey
over de periode 2010 tot en met 2015.
Graaq ontvang ik bovenstaande informatie vóór 2 mei 2016. Ik verzoek u bovenstaande informatie ook te verstrekken indien u van mening zou zijn dat deze informatie niet relevant is voor de Nederlandse belastingheffing. Ik wil dan tevens verzoeken uw standpunt nader te onderbouwen.
Wellicht ten overvloede wil ik u erop wijzen dat ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een ieder verplicht is desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verschaffen en bescheiden over te leggen die voor de belastingheffing ten zijnen aanzien van belang kan zijn en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. Ingevolge artikel 49 van de AWR dient het verstrekken van de inlichtingen en gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te geschieden.”
2.9.
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 17 mei 2016 op de onder 2.8 vermelde vragenbrief van de inspecteur, als volgt gereageerd:
“Hieronder vindt u puntsgewijs antwoord op uw verzoek om informatie for de aangifte inkomstenbelastingen 2010, 2011, 2012, 2013 & 2014. Het volgende is daarbij in beschouwing genomen.
A. In de genoemde jaren heeft de heer [B] van het kantoor [ kantoor B] te [plaats 1] de jaarlijkse inkomstenbelasting aangiftes opgesteld en ingediend bij de belastingdienst.
B. Aangenomen wordt dat u beschikking heeft over de jaaraangiftes, aanslagen & definitieve aanslagen.
C. Vanaf 21/10/2013 is [belanghebbende] [geboortedatum] ) en kinderen ( [kind 1] [geboortedatum kind 1] & [kind 2] [geboortedatum kind 2] ) woonachtig in Jersey ( [plaats 2] ).
D. De heer [B] heeft voor het jaar 2013 de eerste negen maanden (1/1/2013 30/09/2013) meegenomen in de aangifte inkomstenbelasting. De Jersey accountant is de inkomsten vanaf 1/10/2013 gaan administreren.
E. Gelet op C & D, is [belanghebbende] niet belastingplichtig in Nederland voor inkomen uit werk & woning vanaf 1/10/2013. i.v.m. onroerend goed in Nederland ( [adres 1] [plaats 1] ) is aangifte ingediend voor 2014 en zal aangifte plaatsvinden voor 2015.
F. Derhalve is inkomens gegevens toegevoegd voor de jaren 2010, 2011, 2012 en tot 30/09/2013 voor 2013.
Puntsgewijs antwoordt op uw verzoek om informatie
1. Samenlevingscontract met [belanghebbende] ( [geboortedatum] ) d.d. 8/11/2002 [notarissen]
notarissen te [plaats 3] . Zie kopie toegevoegd.
2. Overzicht van aandelenbelangen. Niet van toepassing. Zie kopien toegevoegd van aandelen [B Ltd.] voor de jaren 2010, 2011, 2012 & 2013.
3. Opgave van waarderingen aanmerkelijk belang. Niet van toepassing geweest.
4. Overzicht van kapitaalstortingen. Niet van toepassing geweest.
5. Overzicht ontvangen dividenden. Niet van toepassing geweest.
6. Overzicht van ontvangen en/of toegezegde schenkingen. Niet van toepassing geweest.
7. Betrokkenheid APV's. Niet van toepassing geweest.
8. Kopie directive-managementovereenkomsten. Niet van toepassing geweest.
9. Overzicht ontvangen directive en/of managementvergoedingen. Niet van toepassing
geweest.
10. Kopie arbeidscontracten. Zie kopie toegevoegd.
11. Overzicht ontvangen inkomsten o.b.v. arbeidscontracten.
a) 2010 —€ 52.693
b) 2011— € 50.822
c) 2012— € 52.036
d) 2013 —€ 37.818
12. Overzicht overige bezoldigde functies. Niet van toepassing geweest.
13. Kopie verkoopcontracten. Niet van toepassing geweest.
14. Documentatie waaruit verhuizing naar Jersey blijkt.
a. Zie kopie inschrijving gezinsleden Jersey social security department St Helier , Jersey op 21/10/2013.
b. Zie kopie inschrijving kinderen ( [kind 1] & [kind 2] ) [school] autumn term 4/11/2013.
c. Zie kopie Child health registration States of Jersey [kind 1] & [kind 2] op 21/10/2013.
d. Zie verhuizingsfactuur van [verhuisbedrijf] . Een deel van de inboedel is verhuisd naar het vakantie huis Frankrijk en in dezelfde rit is het grootste deel van de inboedel naar [adres 2] , [woonplaats] , Jersey verhuisd. Uitvoeringsdatum van verhuizing is opgenomen op factuur (12/9/2013).
e. Zie kopie uitschrijvingen gemeente [gemeente] van alle gezinsleden op 14/10/2013.
f. Zie kopie huur contract [adres 2] , Jersey per 1/9/2013.
15. Leningenovereenkomsten.
a. Leningen overeenkomst V December 2011, welke is gewijzigd op 10th October 2012. Zie kopien toegevoegd.
b. Leningen overeenkomst 4 September 2012, welke is gewijzid op 10 October 2012. Zie kopien toegevoegd.
16. Verloopstaten van rekening-couranten. Zie overzichten per jaar aan eind van deze brief.
17. Overzicht binnenlandse- en buitenlandse rekeningen op eigen naam.
Rekening
Rekening nummer
Bankcards nummer
ING Betaalrekening [belanghebbende] Creditcard
[rekeningnummer 1]
[nummer ]
ING Betaalrekening [A] en/of Mw [belanghebbende]
[rekeningnummer 2]
?? Rekening is opgeheven in
2013
ING Betaalrekening [belanghebbende]
[rekeningnummer 3]
?? Rekening is opgeheven in
2013
Cotes-D'Armor Frankrijk [belanghebbende] en/of [A]
[rekeningnummer 4]
Momenteel is nieuwe pas
aangevraagd.
ING Beleggings Hypotheek
[rekeningnummer 5]
NVT
Westland Utrecht Garantie Fonds
[rekeningnummer 6]
NVT
18. Overzicht binnenlandse- en buitenlandse rekeningen niet op eigen naam.
Rekening
Rekening nummer
Bankcards nummer
Rabo rekening courant zonder krediet [F Ltd.] Credit card
[rekeningnummer 7]
?? opgeheven 2013
?? Opgeheven 2013
Rabo bedrijfstelerekening - [F Ltd.]
[rekeningnummer 8]
NVT
Rabo rekeningen bedrijfstelerekening - [E Ltd.]
[rekeningnummer 9]
NVT
Rabo rekening courant - [E Ltd.]
[rekeningnummer 10]
?? Opgeheven 2013
19. Overzicht binnenland en buitenlands onroerend goed.
a. Zie kopie hypotheekakte voor huis [adres 1] [plaats 1] op naam van [belanghebbende], 19/10/2001.
b. ING Beleggershypotheek: [Bel. hypotheek nummer 1] was voorheen [Bel. hypotheeknummer 2] . ING heeft nummers gewijzigd in 2012.
c. ING Aflossingsvrije Hypotheek [Afl. hypotheeknummer 1] was voorheen [Afl. hypotheeknummer 2] . ING heeft nummers gewijzigd in 2012.
d. ING Aflossingsvrije Hypotheek [Afl. hypotheeknummer 3] was voorheen [Afl. hypotheeknummer 4] . ING heeft nummers gewijzigd in 2012.
e. Zie tevens leenovereenkomsten bij punt 15.
20. Overzicht credit-, debit & overage paycards. Zie tabelen bij 17 & 18.
21. Overzicht pensioen, lijfrentes etc;
f. AEGON lijfrente (polisnummer: [polisnummer 1] )
g. Nationale Nederlanden — pensioen beleggingsverzekering ( [werkgever] werkgever) (polis: [polisnummer 2] )
22. Verhuurcontracten van onroerend.
h. Huis [adres 1] [plaats 1] staat op naam [belanghebbende]
i. Zie huurovereenkomst mevr. [persoon 1] periode 1/11/2013 —1/07/2015 opgesteld door [makelaar] .
j. Zie huurovereenkomst mevr. [persoon 2] periode 1/8/2015 — heden, opgesteld door [makelaar] .
23. Overzicht ontvangen huren in Nederland periode 2010 t/m 2015.
k. Huurcontract mevr. [persoon 1] - periode 1/11/2013 —1/07/2015. Huur ontvangen 2013 — € 4.350, 2014 —€17.400, 2015 —€5.852. Schuld achterstand/vordering bestaat nog van €6.292 voor periode 2015 zoals bepaald door gerechtelijk uitspraak. Deurwaarder procedure loopt.
I. Huurcontract [persoon 2] — periode 1/8/2015 — 31/12/2015. Huur ontvangen € 6.750
24. Kopie van aangiften inkomstenbelasting in Jersey 2010 — 2015.
m. [belanghebbende] was niet belastingplichting in periode 01/01/2010 —30/09/2013 in Jersey maar in Nederland.
n. Aangezien [belanghebbende] niet woonachtig is Nederland vanaf 01/10/2013 maar in Jersey , zijn de inkomsten gegevens uit werk vanaf 01/10/2013 niet relevant voor de Nederlandse belastingdienst.”
2.10.
De inspecteur heeft bij brief van 8 september 2016, voor zover van belang, als volgt gereageerd:
“Per brief van 5 april 2016 heb ik u informatie gevraagd over de door u ingediende aangiften
inkomstenbelasting 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014. U hebt hierop gereageerd per brief van 17 mei 2016. Naar aanleiding van deze brief en de informatie verkregen uit een boekenonderzoek bij de vennootschappen waar u tot datum liquidatie benoemd was als directeur, vraag ik uw aandacht voor het volgende.
In mijn brief van 5 april 2016 heb ik u gevraagd om kopieën te verstrekken van de ingediende aangiften inkomstenbelasting in Jersey . In uw brief van 17 mei reageert u op mijn verzoek als volgt:
"Aangezien [belanghebbende] niet woonachtig is Nederland vanaf 01/10/2013 maar in Jersey , zijn de inkomsten gegevens uit werk vanaf 01/10/2013 niet relevant voor de Nederlandse belastingdienst. "
In deze brief wil ik nader in gaan op het Nederlandse heffingsbelang ten aanzien van de periode vanaf 1 oktober 2013 en u om aanvullende inlichtingen en bescheiden verzoeken.
Het Nederlandse heffingsbelang
Theoretisch kader – heffingsbelang
Er bestaat een wettelijke grondslag voor de opvraag van de informatie, welke (onder andere) is neergelegd artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). De grondslag van de verplichting tot overlegging van informatie ex artikel 47 AWR zal ik in dit onderdeel nader onderbouwen.
In artikel 47 AWR is onder andere het volgende bepaald:
'Ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur.
a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn
b. de boeken en bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de inspecteur - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen'
In HR 18 april 2003, nr. 38 122, BNB 2003/268, ECLI:NL:HR:2003:AF7498 is in r.o. 3.3. het navolgende opgenomen:
3.3.
Het middel faalt ook voorzover daarin wordt betoogd dat belanghebbende niet verplicht was te antwoorden omdat hij nu eenmaal niet beschikte over een vaste inrichting of een vaste vertegenwoordiger hier te lande. Voor het bestaan van die verplichting was voldoende dat de Inspecteur zich — zoals het Hof heeft geoordeeld — op basis van de hem ter beschikking staande informatie in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de gevraagde gegevens en inlichtingen van belang zouden kunnen zijn, omdat die opheldering zouden kunnen geven over de vraag of belanghebbende een vaste inrichting of een vaste vertegenwoordiger hier te lande had.
Uit het arrest van de Hoge Raad kan worden afgeleid, dat de informatie verstrekt moet worden door belastingplichtige als de inspecteur op basis van de hem ter beschikking staande gegevens in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat de gevraagde inlichtingen en gegevens van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing van belanghebbende. Voor de aanwezigheid van een belang in vorengenoemde zin is slechts vereist dat het gevraagde op zichzelf beschouwd van belang kan zijn voor de belastingheffing (Hoge Raad 8 januari 1986, nr. 23 034, BNB 1986/126
alsmede HR 18 april 2003, nr. 38 122, BNB 20031268). De inspecteur hoeft niet aan te tonen dat het gevraagde van belang is. Het inwinnen van informatie met een beroep op artikel 47 AWR is onder andere mogelijk indien de inspecteur zich een oordeel wilt
vormen over de mogelijke belastingplicht van een (rechts)persoon. Dit oordeel kan betrekking hebben op zowel de objectieve als de subjectieve belastingplicht. [1]
De inspecteur moet wel over feitenmateriaal beschikken op grond waarvan hij in redelijkheid kan vermoeden dat mogelijk sprake is van belastingplicht. [2] Deze aanwijzingen mogen beperkt zijn, maar niet dusdanig beperkt dat het verder vragen van informatie een 'fishing expedition' wordt. [3] De inspecteur behoeft echter niet te bewijzen of belanghebbende daadwerkelijk inwoner is/was van Nederland. Anders gezegd: niet van belang is dat de belastingplicht wordt aangetoond door de inspecteur. De opgevraagde gegevens zouden van belang kunnen zijn, omdat die opheldering zouden kunnen geven over de subjectieve en/of objectieve belastingplicht van belanghebbende in Nederland. Op de inspecteur rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat hij met zijn informatieverzoek niet de grenzen der redelijkheid heeft overschreden.
Vorenstaand kader is onlangs bevestigd in HR 18 december 2015, nr. 15/00040 ECLI:NL:HR:2015:3603. Met name wordt in dit verband gewezen op no. 2.4.3.:
2.4.3.
Het Hof heeft bij zijn beoordeling van het geschil in onderdeel 4.2 van zijn uitspraak terecht als uitgangspunt genomen het arrest BNB 2003/268. Evenwel heeft het Hof in onderdeel 4.5, na te hebben geoordeeld dat op zijn minst twijfels bestaan over het antwoord op de vraag of de werkelijke leiding van belanghebbende bij het statutaire bestuur berustte, overwogen dat het erom gaat dat de Inspecteur een begin van bewijs levert op grond waarvan een vermoeden bestaat dat de werkelijke leiding in Nederland ligt. Vervolgens heeft het in onderdeel 4.6 van zijn uitspraak geoordeeld dat het in de stukken van het geding waarop de Inspecteur zich beroept ter staving van zijn vermoeden nog geen begin van bewijs heeft gezien dat de feitelijke leiding mogelijk aanwezig is in Nederland. Hetgeen het Hof in onderdeel 4.5 van zijn uitspraak heeft overwogen strookt niet met het in onderdeel 4.2 ervan verwoorde uitgangspunt, aangezien het in dat onderdeel 4.5 overwogene een verdergaande eis aan het door de Inspecteur te leveren bewijs behelst dan uit het in onderdeel 4.2 neergelegde uitgangspunt voortvloeit. Doordat onderdeel 4.5 van zijn uitspraak in dit opzicht niet overeenstemt met onderdeel 4.2 ervan kan uit 's Hofs uitspraak niet worden opgemaakt of het Hof een juiste rechtsopvatting ten grondslag heeft gelegd aan zijn oordeel in onderdeel 4.6 van zijn uitspraak. In het bijzonder kan uit 's Hofs uitspraak niet worden opgemaakt wat het Hof van de Inspecteur heeft verlangd voor het voeden van de veronderstelling dat belanghebbende belastingplichtig is in Nederland. Derhalve heeft het Hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Het middel slaagt in zoverre.
Theoretisch kader toegepast op uw situatie.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2015 kan worden afgeleid, dat de informatie verstrekt moet worden door belastingplichtige als de inspecteur op basis van de hem ter beschikking staande gegevens in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat de gevraagde inlichtingen en gegevens van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing van belanghebbende.
Op grond van de navolgende gegevens ben ik van mening dat ik aan u informatie kan op vragen op grond van artikel 47 AWR.
In artikel 10 lid 1 van de Wet op de loonbelasting is het volgende opgenomen:
"Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking."
Alle voordelen uit dienstbetrekking behoren tot het loon. Het voordeel behoeft daarbij niet steeds het resultaat van verrichte arbeid te zijn. De basis is de rechtsverhouding die als dienstbetrekking wordt aangemerkt. De ontvangen beloning moet gekoppeld kunnen worden aan de dienstbetrekking als bron van die beloning. Er is sprake van loon als het genoten voordeel, rekening houdend met de maatschappelijke opvattingen, geacht kan worden zakelijk aan de dienstbetrekking te kunnen worden
toegerekend.
Mogelijk hebt u na liquidatie de van [D Ltd.] en/of haar in Nederland gevestigde deelnemingen, voordelen ontvangen die, voortkomen uit de (voormalig) dienstbetrekking.
Ik ben van mening dat ik mij op het standpunt kan stellen dat er sprake is van een (mogelijk)
Nederlands heffingsbelang.
Verzoek om informatie
Ik wil u verzoeken alle vragen zo uitgebreid mogelijk te beantwoorden en de antwoorden te voorzien van alle onderliggende communicatie. Daarmee bedoel ik (maar niet uitsluitend) agenda-items, telefoonnotities, emailverkeer, sms, notities, overeenkomsten, faxen, facturen en dergelijke.
1. Kopie aangifte inkomstenbelasting 2013, 2014 en 2015 Jersey .
2. Kopie aanslagen inkomstenbelasting door u werden betaald in Jersey .
3 Kopie van opdrachtbevestigingen en contracten (eind)opdrachtgevers over de periode 2008 (eenmanszaak).
3. Kopie bankrekening-mutaties van alle door u gehouden buitenlandse bankrekeningen 2013, 2014 en 2015 (van belang in verband met mogelijke betalingen welke verband houden met [D Ltd.] en voortkomen uit het dienstverband met [E Ltd.] ).
4. Kopieën van mutaties op uw American Expresskaart 2011 tot en met 2015.
5. Een overzicht van alle voordelen welke u direct of indirect hebt verkregen uit [E Ltd.] tussen 19 maart 2008 en heden. Behoudens uw direct verloonde salaris.
6. Overzicht van alle toezeggingen die u hebt verkregen van [D Ltd.] en/of haar in Nederland gevestigde deelnemingen.
7. Kopieën van alle communicatie vanuit privé met [D Ltd.] (Cyprus) en vice versa.
8. Kopieën van alle onderliggende stukken betreffende de inbreng van alle werkcontracten in [F Ltd.] .
9. Opgave van alle voordelen die u hebt genoten na aanleiding van liquidatie van [D Ltd.] en/of haar in Nederland gevestigde deelnemingen met kopieën van alle onderliggende stukken.
10. Kopie notariële akten betreffende de lening(en) verkregen van [D Ltd.] en/of deelnemingen in Nederland ten behoeve van onroerend goed.
11. Hebt u in de periode 2008 tot en met heden een schenking ontvangen van [D Ltd.] en/of haar bovenliggende moedermaatschappijen en/of haar in Nederland gevestigde deelnemingen? Zo ja graag kopieën van alle onderliggende stukken en stortingsbewijs.
Aanmerkelijk belang
In hoofdstuk 4 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 is een regeling opgenomen voor een
aandeelhouder met een 'aanmerkelijk belang' in een vennootschap. Op grond van deze wetgeving valt het inkomen dat een 'ab-houder' geniet uit zijn aanmerkelijk belang in box 2. Het belastingtarief van box 2 is 25%. In box 2 worden reguliere voordelen zoals dividend en andere winstuitkeringen belast maar ook vervreemdingsvoordelen.
U hebt o.a. een aanmerkelijk belang als u, eventueel samen met uw fiscale partner, direct of indirect minimaal 5% had van:
de aandelen (ook per soort) in een binnen- of buitenlandse vennootschap de winstbewijzen van een binnen- of buitenlandse vennootschap
de genotsrechten (ook per soort) van de aandelen in een binnen- of buitenlandse vennootschap
de genotsrechten (ook per soort) van de winstbewijzen in een binnen- of buitenlandse vennootschap.
Vraag:
Bent u en/of uw partner de heer [A] op enig wijze de Ultimate Beneficiary Owner(s)
(geweest) van [F Ltd.] tussen 19 maart 2008 en opheffingsdatum. Graag met overzicht van de periode(n) waarin u de UBO bent geweest,
alsmede de wijze waarop u UBO bent geweest.
Informatie verplichting
Gewezen wordt op de toepassing van artikel 47, lid 1, onderdeel a en b van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR). Op grond van dit artikel bent u verplicht de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat deze gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen een door de inspecteur te stellen termijn.
Indien u de gevraagde gegevens en inlichtingen, onjuist of onvolledig verstrekt pleegt u een strafbaar feit als omschreven in artikel 68 en 69 AWR.”
2.11.
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 27 september 2016 op de onder 2.10 vermelde brief, voor zover van belang, als volgt gereageerd:
A. U geeft aan op pagina 3: "Mogelijk hebt u na liquidatie de van [D Ltd.] en/of haar in Nederland gevestigde deelnemingen, voordelen ontvangen die, voortkomen uit de (voormalig) dienstbetrekking.
1. Ik heb begrepen dat [D Ltd.] is opgeheven na 30/9/2013. Derhalve is uw standpunt niet relevant, gelet op het feit dat ik niet meer in Nederland woon (niet binnenlands belastingplichtig) per 1/10/2013.
2. In uw brief heb ik niet kunnen achterhalen op basis van welk informatie u tot uw standpunt komt. Hierdoor geeft u mij geen mogelijkheid (bewust of onbewust) om u standpunt op gerichte wijze te weerleggen voorafgaand aan u verzoek te moeten voldoen om zeer persoonlijke gegevens te verstrekken over de periode dat ik niet in Nederland woonachtig ben (niet binnenlands belastingplichtig). Dit is mijn inziens onredelijk.
3. U vraagt specifieke informatie (zie vraag 6) in dezelfde brief waarin u al een standpunt daarover heeft geformuleerd en waarbij u tevens geen aannamelijke onderbouwing geeft bij u ingenomen standpunt. Dit zou kunnen betekenen dat u weinig of geen aannamelijk onderbouwing heeft voor u ingenomen standpunt. Dit zou derhalve mijn inziens onredelijk zijn mede gelet op de zeer persoonlijke informatie (privacy) die u daarbij opvraagt (bijv. vraag 3 - alle bankrekening mutaties na 30/9/2013) over de periode dat ik niet meer in Nederland woonachtig ben.
4. Gelet B. 1., B2. & B3., ben ik derhalve (principieel) van mening dat ik u geen informatie hoef te verstrekken m.b.t. de periode na 30/9/2013 voor standpund A. Hierdoor ben ik van oordeel dat u op een 'fishing expedition' uit bent m.b.t dit standpunt.
B. Ik verzoek ik u in verdere correspondentie:
1. Specifieker aan te geven waarom u vragen stelt over [F Ltd.] en [E Ltd.] (zie bijv. 3,4, 8, etc) in een brief die als doel heeft mijn aangifte inkomstenbelasting (prive persoon) te behandelen. Dit is (bewust of onbewust) onduidelijk en onzorgvuldig in u brief.
2. Gelet op Bl., zou (bewust of onbewust) de indruk door u gewekt kunnen worden dat het boekenonderzoek van [E Ltd.] integraal en/of vermengd kan worden met mijn aangifte inkomstenbelasting. Dit is (bewust of onbewust) onduidelijk en onzorgvuldig in u brief.
3. Specifieker aan te geven waarom u bij sommige vragen (bijv. 3,4) informatie aanvraagt voorafgaand of na de periode waarover u de aangiften inkomstenbelasting in beschouwing neemt (2010 t/m 2014). Dit is (bewust of onbewust) onduidelijk en onzorgvuldig in u brief.
4. Ik heb op de website van de belastingdienst vernomen "U kunt een navorderingsaanslag krijgen binnen 5 jaar na het einde van het belastingtijdvak waarin uw belastingschuld is ontstaan (meestal het kalenderjaar)." U heeft niet aangegeven in uw brieven waarom u m.b.t. de aangifte inkomstenbelasting het jaar 2010 in beschouwing neemt. Dit is (bewust of onbewust) onduidelijk en onzorgvuldig in u brieven.
5. De rechtelijke uitspraken die u noemt verwijzen naar teksten welke vervolgens niet zijn opgenomen in uw brief. Dit maakt het kunnen beoordelen of het aan gedragen theoretisch kader uberhoudt relevant is (bewust of onbewust) erg moeilijk en tevens de indruk wekt dat alleen die teksten zijn opgenomen welk uw standpunt onderbouwd. Dit is (bewust of onbewust) onduidelijk en onzorgvuldig in u brief. Derhalve wordt verzocht alle relevante teksten op te nemen in uw toekomstige brieven. Ik zou het opprijs stellen als u dit alsnog zou kunnen doen m.b.t. uw brief van 8 september 2016.
6. Een kopie mee te sturen van alle volledige rechterlijke uitspraken (BNB's) welk door u genoemd worden in uw brief en u toekomstige brieven als onderbouwing van uw standpunten. Dit gelet op het feit dat ik niet over een juridische bibliotheek bezit er derhalve niet kan beoordelen of de (volledige) rechterlijke uitspraken die u aandraagt daadwerklijk van toepassing kunnen zijn op u standpunt. Dit is mijn inziens onredelijk. Ik zou het opprijs stellen als u dit alsnog zou kunnen doen m.b.t. uw brief van 8 september 2016.
7. Op pagina 4 geeft u aan "!k wil u verzoeken all vragen zo uitgebreid mogelijk te beantwoorden en de antwoorden te voorzien van alle onderliggende communicatie. Daarmee bedoel ik (maar niet uitsluitend) agenda-items, telefoonnoties, emailverkeer, sms, notities, overeenkomsten, faxen, facturen en dergelijk." Gelet op het feit dat u for beide standpunten (A. & B.) geen concrete of aannamelijke onderbouwing aandraagt (zie o.a. A3, A4, B2 & B3) zou u verzoek om zo uitgebreid mogelijk te beantwoorden (bewust of onbewust) als het ware tot een sleepnet actie kunnen leiden. Indien uw standpunten (aannemelijk) onderbouwd werden, zou ik alleen die informatie hoeven aan te dragen welk specifiek en relevant zijn om u standpunten te weerleggen. U verzoek is derhalve mijn inziens onredelijk mede gelet op de zeer persoonlijke informatie (privacy) die u daarbij opvraagt (bijv. vraag 6 – alle bankrekening mutaties na 30/9/2013) over de periode dat ik niet meer in Nederland woonachtig ben (niet binnenlands belastingplichtig) alsmede de onduidelijke relevantie van een aantal van uw vragen (zie bijvoorbeeld B1, B2, B3, B4).
8. Gelet op B1 t/m B7 leidt mij verder te beoordelen dat u op een fishing expedition uit bent m.b.t u standpunt genoemd in A.
C. Gelet op punt A. 4. & B.8, zijn al u vragen in uw brief van 8 september 2016 en uw vorige brieven beantwoordt welke relevant zijn tot de periode 30/9/2013.
De vragen zoals door u gesteld, zijn hier beneden beantwoordt waarbij de hierboven beschreven punten (A, B & C) in rekening zijn genomen.
Zoals uit mijn vorige brieven en deze brief blijkt, wens ik mee te werken met uw aangiften inkomstenbelasting onderzoek.
(…)
1. Kopie aangifte inkomstenbelasting 2013, 2014 & 2015 Jersey .
• Niet relevant na 30/9/2013, zie punt C. hierboven.
• Niet relevant zie B3 hierboven
• Voor periode 1/1/2011- 30/9/2013 is informatie al eerder aangeleverd.
2. Kopie aanslagen inkomstenbelasting betaald in Jersey .
• Niet relevant na 30/9/2013, zie punt C. hierboven.
• Niet relevant zie B3 hierboven
3. Overzicht opdrachtgevers na emigratie.
• Niet relevant na 30/9/2013, zie punt C. hierboven.
• Niet relevant zie B3 hierboven
4. Kopieen mutaties American Expresskaart 2011- 2015.
• Niet relevant na 30/9/2013, zie punt C. hierboven.
• Niet relevant zie B1 t/m B4,
5. Overzicht van alle voordelen verkregen uit [E Ltd.] .
Behoudens direct salaris tussen 19 maart 2008 en heden.
• Niet relevant na 30/9/2013, zie punt C. hierboven.
• Niet relevant zie B3 & B4 hierboven.
• Geen voor periode 1/1/2011 tot 30/9/2013.
6. Overzicht van alle toezeggingen [D Ltd.]
• Niet relevant na 30/9/2013, zie punt C. hierboven.
• Niet relevant zie B3& B4 hierboven.
• Geen voor periode 1/1/2011 tot 30/9/2013.
7. Kopieen van alle communicatie vanuit prive met [D Ltd.]
• Niet relevant na 30/9/2013, zie punt C. hierboven.
• Niet relevant zie B5 & B6 hierboven.
• Geen voor periode 1/1/2011 tot 30/9/2013
8. Kopieen stukken betreffende de inbreng van alle werkcontracten.
• Niet relevant zie Bl t/m B4
9. Opgave van alle voordelen die u hebt genoten n.a.v. liquidatie [D Ltd.] of Nederlandse deelnemingen.
• Niet relevant na 30/9/2013, zie punt C. hierboven.
10. Kopie notariele akten leningen van [D Ltd.] .
• Er bestaan geen notariele akten.
11. Hebt u in de periode 2008 tot op heden schenkingen ontvangen van [D Ltd.]
of bovenliggende moedermaatschappijen?
• Niet relevant na 30/9/2013, zie punt C. hierboven.
• Nee.
12. Bent u en/of partner ultimate beneficiary owner geweest van [F Ltd.] tussen 19 maart 2008 en opheffing.
• Niet relevant na 30/9/2013, zie punt C. hierboven
• Nee”
2.12.
De inspecteur heeft bij brief van 13 oktober 2016, voor zover van belang, als volgt gereageerd:
“A. In mijn brief van 8 september 2016 heb ik aangegeven dat het mogelijk is dat u na liquidatie van [D Ltd.] en/of haar in Nederland gevestigde deelnemingen, voordelen heeft ontvangen die voortkomen uit de (voormalig) dienstbetrekking. U reageert daar als volgt op.
1.
"Ik heb begrepen dat [D Ltd.] is opgeheven na 30/9/2013.
Derhalve is uw standpunt niet relevant, gelet op het feit dat ik niet meer in Nederland woon (niet binnenlands belastingplichtig) per 1/10/2013."
Ik wil u erop attenderen dat ook voordelen uit een voormalige dienstbetrekking eveneens leiden tot fiscaal belast inkomen. Het opheffen van een entiteit leidt niet automatisch tot beëindiging van voordelen voorkomend uit (een dienstbetrekking bij) deze entiteit.
2.
"in uw brief heb ik niet kunnen achterhalen op basis van welk informatie u tot uw
standpunt komt. Hierdoor geeft u mij geen mogelijkheid (bewust of onbewust) om u standpunt op gerichte wijze te weerleggen voorafgaand aan u verzoek te moeten voldoe om zeer persoonlijke gegevens te verstrekken over de periode dat ik niet in Nederland woonachtig ben (niet binnenlands belastingplichtig). Dit is mijn inziens onredelijk."
3.
"U vraagt specifieke informatie (zie vraag 6) in dezelfde brief waarin u al een standpunt daarover heeft geformuleerd en waarbij u tevens geen aannemelijke onderbouwing geeft bij u ingenomen standpunt. Dit zou kunnen betekenen dat u weinig of geen aannemelijk onderbouwing heeft voor u ingenomen standpunt. Dit zou derhalve mijn inziens onredelijk zijn mede gelet op de zeer persoonlijke informatie (privacy) die u daarbij opvraagt (bijv. vraag 3- alle bankrekening mutaties na 3019/2013) over de periode dat ik niet meer in Nederland woonachtig ben."
4.
“Gelet B. 1., B2. & B3., ben ik derhalve (principieel) van mening dat ik u geen informatie hoef te verstrekken m.b.t. de periode na 30/9/2013 voor standpund A. Hierdoor ben ik van oordeel dat u op een 'fishing expedition' uit bent m.b.t dit standpunt."
Ik merk op dat op basis van artikel 47 AWR u gehouden bent desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichten te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. De onderbouwing van het mogelijk fiscaal belang heb ik reeds in mijn brief van 8 september 2016 aan u medegedeeld. Ik verwijs u dan ook naar mijn brief van 8 september 2016 en adviseer u, bij onduidelijkheid over uw juridische positie, advies in te winnen van een fiscaal adviseur.
Onder B en C merk ik samengevat op, dat u stelt dat ik u onvoldoende informatie heb verstrekt om mijn standpunt te onderbouwen. Hierop herhaal ik dat ik het fiscaal belang in mijn brief van 8 september 2016 afdoende heb onderbouwd. De in mijn brief opgenomen jurisprudentie kunt u integraal op internet terugvinden onder de door mij opgenomen uitspraaknummers. Ik herhaal mijn advies dat u, bij onduidelijkheid over uw juridische positie, advies kan inwinnen bij een fiscaal adviseur.
Voor de vragen die toezien op de periode van voor 2011, is het volgende van toepassing. De aandeelhouder van [E Ltd.] Is een in Cyprus gevestigde entiteit. Indien de aandeelhouder u een beloning heeft verstrekt op basis van uw werkzaamheden voor [F Ltd.] , dan is er mogelijk sprake van in het buitenland opgekomen inkomen, waarop de verlengde navorderingstermijn van 12 jaar van toepassing is.
Ten aanzien van de door mij in mijn brief van 8 september 2016 gestelde vragen, merk ik op dat u geen van de vragen heeft beantwoord, met uitzondering van vraag 10, 11 en 12 (ab vraag). Ik heb informatie ontvangen, welke tegenstrijdig is met de door u verstrekte antwoorden op vraag 12 (ab vraag).
Om een lang correspondentietraject te voorkomen, roep ik u op voor een gesprek met u in persoon op het Belastingkantoor te Utrecht. Dit gesprek kan plaatsvinden op één van de navolgende datums:
- 1 november 2016;
- 3 november 2016;
- 14 november 2016;
- 15 november 2016; of
- 17 november 2016.
Bij dit gesprek verzoek ik u om de navolgende informatie mee te nemen:
1. Kopie aangifte inkomstenbelasting 2013, 2014 en 2015 Jersey .
2. Kopie aanslagen inkomstenbelasting door u werden betaald in Jersey .
3. Kopie bankrekening-mutaties van alle door u gehouden buitenlandse bankrekeningen 2013, 2014 en 2015 (van belang in verband met mogelijke betalingen welke verband houden met [D Ltd.] en voortkomen uit het dienstverband met [E Ltd.] ).
4. Kopieën van mutaties op uw American Expresskaart 2011 tot en met 2015.
5. Een overzicht van alle voordelen welke u direct of indirect hebt verkregen uit [E Ltd.] tussen 19 maart 2008 en heden. Behoudens uw direct verloonde salaris.
6. Overzicht van alle toezeggingen die u heeft verkregen van [D Ltd.] en/of haar in Nederland gevestigde deelnemingen.
7. Kopieën van alle communicatie vanuit prive met [D Ltd.] (Cyprus) en vice versa.
8. Kopieën van alle onderliggende stukken betreffende de inbreng van alle werkcontracten (bijvoorbeeld uw consultancy werkzaamheden voor de eindopdrachtgever [eindopdrachtgever] ).
9. Opgave van alle voordelen die u hebt genoten na aanleiding van liquidatie van [D Ltd.] en/of haar in Nederland gevestigde deelnemingen met kopieën van alle onderliggende stukken.
10. Deze vraag acht ik afdoende beantwoord.
11. Hebt u in de periode 2008 tot en met heden een schenking ontvangen van [D Ltd.] en/of haar bovenliggende moedermaatschappijen en/of haar in Nederland gevestigde deelnemingen? Zo ja graag kopieën van alle onderliggende stukken en stortingsbewijs.
12. Bent u en/of uw partner de heer [A] op enig wijze de Ultimate Beneficiary Owner(s) (geweest) van [F Ltd.] tussen 19 maart 2008 en opheffingsdatum.
Graag met overzicht van de periode(n) waarin u de UBO bent geweest, alsmede de wijze waarop u UBO bent geweest.
Informatie verplichting
Gewezen wordt op de toepassing van artikel 47, lid 1, onderdeel a en b van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR). Op grond van dit artikel bent u verplicht de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat deze gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen een door de inspecteur te stellen termijn.
Indien u de gevraagde gegevens en inlichtingen, onjuist of onvolledig verstrekt pleegt u een strafbaar feit als omschreven in artikel 68 en 69 AWR.
Verder wil ik u er graag op wijzen dat, indien u de gevraagde informatie niet (volledig) verstrekt, ik een informatiebeschikking ex art. 52a AWR op kan leggen.”
2.13.
Belanghebbende heeft bij e-mail van 2 november 2016 de inspecteur om uitstel van vier weken verzocht voor het beantwoorden van de onder 2.12 vermelde brief.
2.14.
De inspecteur heeft bij e-mail van 7 november 2016, voor zover van belang, als volgt gereageerd:
“Helaas moet ik u berichten dat ik heb moeten constateren dat de heer [A] en [belanghebbende] al geruime tijd niet aan hun informatieverplichting hebben voldaan. Ook de reactietermijn van mijn laatste brief, waarin ik de heer [A] en [belanghebbende] heb opgeroepen voor een gesprek, is reeds ruimschoots verstreken zonder enige reactie van de heer [A] en/of [belanghebbende].
Hoewel ik begrip heb voor uw behoefte om het dossier te kunnen bestuderen, ben ik van mening dat de heer [A] en [belanghebbende] u dan hiervoor eerder de gelegenheid hadden moeten bieden. Dit risico komt mijns inziens voor rekening van de heer [A] en [belanghebbende].
Gezien de reeds aan uw cliënten geboden termijnen, alsmede de gezien de aanslagtermijnen kan ik uw cliënten helaas geen uitstel meer verlenen.”
2.15.
De inspecteur heeft met dagtekening 20 november 2016 de onderhavige informatiebeschikkingen gegeven. De inspecteur heeft de in de brief van 13 oktober 2016 vermelde vragen in de informatiebeschikkingen opgenomen (zie 2.12).
2.16.
Op 21 februari 2018 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
2.17.
De inspecteur heeft met dagtekening 21 augustus 2018 bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen de informatiebeschikkingen ongegrond verklaard.
2.18.
Op 14 maart 2017 heeft de inspecteur via de Central Liaison Office te Almelo ( CLO ) aan de bevoegde autoriteiten van Jersey op de voet van artikel 4 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staten van Jersey inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken (de TIEA) [4] informatie gevraagd over belanghebbende, [A] en [A Ltd.] . In het verzoek is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“On 14 October 2013, Mr [A] and Mrs [belanghebbende] officially emigrated to Jersey . As a result of an income tax audit it was established that Mr [A] and possibly Mrs [belanghebbende] incorporated [A Ltd.] and [G Ltd.] prior to the emigration.
In addition, information available to the Netherlands Tax and Customs Administration ( NTCA ) shows that after 14 October 2013, Mr [A] and Mrs [belanghebbende] received a structural income from activities for an (end) customer in the Netherlands. These activities were performed at the workplace of the (end) customer in the Netherlands at least until 14 October 2013. These activities may be subject to Dutch taxation.
It is not clear if Mrs [belanghebbende] and Mr [A] declare the income from these activities in their income tax returns in Jersey . Perhaps they perform these activities via one of their companies. In that case there may be a permanent establishment in the Netherlands or perhaps the fiscal residence of the company is actually the Netherlands.
During the audit by the NTCA it emerged that Mr [A] at least has/had a bank account with HSBC Bank Plc.
Information requested
(…)
Mrs [belanghebbende]
To gain insight into the assets and interests of Mrs [belanghebbende] in 2013, and to gain insight into the income that Mrs [belanghebbende] declared in Jersey , I would like to receive the following information from you:
1. Copies of income tax returns and income tax assessments of Mrs [belanghebbende] regarding the period 2013 - 2015.
2. Overview regarding the period 2013 - 2016 of interests held by Mrs [belanghebbende] in companies with start date and end date of the interest held.”
2.19.
Na verdere correspondentie gedurende 2018 heeft het CLO van de bevoegde autoriteiten van Jersey op 7 januari 2019 de “income tax returns” van belanghebbende voor de jaren 2013 tot en met 2015 ontvangen. Verder heeft het CLO van de bevoegde autoriteiten van Jersey op 22 februari 2019 informatie ontvangen afkomstig van HSBC Bank Plc Jersey Branch, PKF BBA Limited en het Companies Registry at the Jersey Financial Services Commission.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
- of de informatiebeschikkingen terecht aan belanghebbende zijn gegeven;
- of de inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden;
- of de inspecteur artikel 10 van de Grondwet, artikelen 6 en 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM en artikelen 26 en 27 van het Verdrag van Wenen heeft geschonden; en
- of sprake is van schending van de TIEA.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3.
Belanghebbende concludeert primair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de informatiebeschikkingen. Belanghebbende concludeert subsidiair tot gegrondverklaring van het beroep, gedeeltelijke vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot gedeeltelijke vernietiging van de informatiebeschikkingen.
3.4.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
Belanghebbende heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de uitspraken van de voorzieningenrechter, waarin [A] en zij op straffe van verbeurte van een dwangsom zijn bevolen om volledig en onvoorwaardelijk mee te werken aan het verstrekken van de door de Belastingdienst gevraagde gegevens en inlichtingen ingevolge artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), niet tot gedingstukken mogen worden gerekend. In dat verband heeft zij aangevoerd dat de rechtbank de inhoud van deze uitspraken niet bij haar oordeel mag betrekken, omdat die zijn gedaan door een civiele rechter en niet door een fiscale rechter. Volgens belanghebbende had de civiele rechter geen fiscale achtergrond en evenmin kennis van de inhoud, en toepassing van artikel 47 AWR. De inhoud van deze uitspraken is dan ook niet van belang voor de beslechting van het onderhavige geschil, aldus belanghebbende.
4.2.
Belanghebbende heeft niet gesteld dat zij door de inbreng van voormelde stukken in haar procespositie is geschaad. De uitspraken van de voorzieningenrechter staan inmiddels, na hoger beroep en cassatie, onherroepelijk vast. Gelet op hetgeen belanghebbende ter zitting heeft aangevoerd, heeft zij zich uitvoerig kunnen uitlaten over de uitspraken van de voorzieningenrechter. Zij was met die uitspraken bovendien bekend. Haar bezwaren zijn er alleen in gelegen dat zij deze uitspraken niet juist acht. Dat is echter geen reden om de stukken niet tot de gedingstukken te rekenen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om belanghebbende te volgen in haar standpunt dat deze stukken niet tot de gedingstukken mogen worden gerekend.
Omvang geschil
4.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 52a, lid 4, AWR, vervalt de informatiebeschikking van rechtswege indien de inspecteur een navorderingsaanslag vaststelt voordat de met betrekking tot die belastingaanslag genomen informatiebeschikking onherroepelijk is geworden.
4.4.
Blijkens de gedingstukken zijn over de jaren 2008, 2009, 2011 en 2012 reeds navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd. Gelet hierop zijn de informatiebeschikkingen voor die jaren van rechtswege vervallen.
4.5.
Belanghebbende heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat zij bij het beroep tegen de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de informatiebeschikkingen voor deze jaren nog steeds een procesbelang heeft. Hiertoe voert zij aan dat de totstandkoming van de informatiebeschikkingen heeft plaatsgevonden in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, de redelijkheid en billijkheid, en dat sprake is geweest van misbruik van recht.
4.6.
De rechtbank volgt belanghebbende niet in haar standpunt dat zij nog een procesbelang bij deze informatiebeschikkingen zou hebben, aangezien hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd eveneens ter beoordeling aan de rechtbank ligt in de onderhavige procedure met betrekking tot de in stand gebleven informatiebeschikkingen. Voor zover het beroep is ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar tegen de informatiebeschikkingen voor de jaren 2008, 2009, 2011 en 2012 moet dit, gelet op wat hiervoor is overwogen, niet-ontvankelijk worden verklaard.
Informatiebeschikkingen 2010, 2013 en 2014
4.7.
Belanghebbende betoogt dat de informatiebeschikkingen ten onrechte zijn gegeven en in bezwaar ten onrechte zijn gehandhaafd.
4.8.
Ieder is op grond van artikel 47, lid 1, AWR gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn, alsmede de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan – zulks ter keuze van de inspecteur – waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. Artikel 52a, lid 1, AWR bepaalt – voor zover hier van belang – dat indien met betrekking tot een op te leggen aanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 AWR, de inspecteur dit kan vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking).
4.9.
Voor het antwoord op de vraag of voor belanghebbende op grond van artikel 47 AWR een verplichting bestaat om aan de inspecteur desgevraagd gegevens en inlichtingen te verstrekken en/of boeken, bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, is voldoende dat de inspecteur zich, gelet op de hem ter beschikking staande gegevens, in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde gegevens, inlichtingen, boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers van belang kunnen zijn om opheldering te krijgen over de vraag of belanghebbende in Nederland belastingplichtig is (vgl. HR 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7498, en HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3603). De inspecteur zal zijn standpunt wel van enige onderbouwing moeten voorzien en het informatieverzoek mag geen zogenoemde ‘fishing expedition’ zijn (vgl. HR 24 april 2015, nr. 14/02422, ECLI:NL:HR:2015:1137).
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat per vraag dient te worden beoordeeld of deze terecht in de informatiebeschikkingen is opgenomen. Voor zover de vragen in grote mate samenhangen, zal de rechtbank deze gezamenlijk beoordelen. Daarbij wordt vooropgesteld dat elke vraag die licht werpt op de mogelijkheid dat (aanzienlijke) voordelen in wezen afkomstig zijn van en bestemd zijn voor belanghebbende zelf en dat daarmee een onbekende inkomensbron zichtbaar wordt, van belang kan zijn voor de belastingheffing van belanghebbende. De inspecteur wenst in dit geval opheldering te krijgen over de vraag of belanghebbende mogelijk subjectief belastingplichtig is in Nederland, omdat zij mogelijk (buitenlandse) inkomensbestanddelen heeft genoten die als loon uit dienstbetrekking of inkomen uit aanmerkelijk belang in de belastingheffing betrokken zouden moeten worden. Van een fishing expedition is dan geen sprake.
“1. Kopie aangifte inkomstenbelasting 2013, 2014 en 2015 Jersey ” en
“2. Kopie aanslagen inkomstenbelasting door u werden betaald in Jersey ”
4.11.1.
Belanghebbende heeft hierop geantwoord dat gelet op haar emigratie naar Jersey , de gevraagde informatie voor de Nederlandse Belastingdienst niet relevant is vanaf 30 september 2013. Om die reden ziet zij geen aanleiding de gevraagde informatie te verstrekken. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift geschreven dat gelet op de omstandigheid dat belanghebbende vanaf 1 oktober 2013 in Nederland aangifte als buitenlands belastingplichtige doet, hij het redelijk acht om te toetsen of zij in Jersey als binnenlands belastingplichtige aangifte doet.
4.11.2.
Met de inspecteur is de rechtbank van oordeel dat hij zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door hem gevraagde informatie van belang kon zijn voor de belastingheffing van belanghebbende. Die informatie zou immers licht kunnen werpen op de mogelijke (binnenlandse of buitenlandse) belastingplicht voor een bepaalde inkomensbron in Nederland. Hieraan doet niet af dat de inspecteur ter zitting heeft verklaard dat hij over de gevraagde informatie in vraag 1 reeds beschikt, aangezien die informatie niet door belanghebbende is overgelegd en zij daarmee niet aan haar informatieverplichting heeft voldaan. De informatiebeschikkingen zijn in zoverre terecht gegeven.
“3. Kopie bankrekening-mutaties van alle door u gehouden buitenlandse bankrekeningen 2013, 2014 en 2015 (van belang in verband met mogelijke betalingen welke verband houden met [D Ltd.] en voortkomen uit het dienstverband met [E Ltd.] )”,
“4. Kopieën van mutaties op uw American Expresskaart 2011 tot en met 2015”,
“5. Een overzicht van alle voordelen welke u direct of indirect hebt verkregen uit [E Ltd.] tussen 19 maart 2008 en heden. Behoudens uw direct verloonde salaris”,
“6. Overzicht van alle toezeggingen die u heeft verkregen van [D Ltd.] en/of haar in Nederland gevestigde deelnemingen” en
“9. Opgave van alle voordelen die u hebt genoten na[ar] aanleiding van liquidatie van [D Ltd.] en/of haar in Nederland gevestigde deelnemingen met kopieën van alle onderliggende stukken”
4.12.1.
De inspecteur heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevraagde informatie van belang kon zijn voor de belastingheffing van belanghebbende. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat bij de inspecteur het vermoeden heerst dat [F Ltd.] feitelijk in Nederland gevestigd was, zodat belanghebbende mogelijk een dienstbetrekking bij een Nederlandse werkgever had en een belang in het aandelenkapitaal van een in Nederland gevestigde vennootschap had dat dan kwalificeert als een aanmerkelijk belang. In dat kader wilde de inspecteur verifiëren of belanghebbende na liquidatie van [F Ltd.] mogelijk nabetalingen van een salaris, dividenden of een liquidatie-uitkering heeft genoten.
4.12.2.
Belanghebbende heeft deze vragen niet adequaat beantwoord. Hieraan doet niet af de stelling dat het niet duidelijk zou zijn wat de inspecteur heeft bedoeld met de gevraagde informatie met betrekking tot de buitenlandse bankrekeningen. De inspecteur heeft zijn vermoedens dat belanghebbende mogelijk in Nederland belastingplichtig is in zijn vragenbrieven duidelijk aan de orde gesteld, zodat niet valt in te zien dat belanghebbende in de veronderstelling is dat met de “buitenlandse bankrekeningen” de Nederlandse bankrekeningen wordt bedoeld. Het gaat hier immers om een verzoek om informatie van de Nederlandse Belastingdienst.
4.12.3.
Wat betreft de stelling dat de door de inspecteur verzochte kopieën van de mutaties van belanghebbendes American Expresskaart voor de jaren 2011 tot en met 2015 (vraag 4) reeds zijn aangeleverd, kan de rechtbank haar niet volgen. In haar brief met dagtekening 27 september 2016 heeft belanghebbende op dit verzoek geantwoord dat gelet op haar inwonerschap in Jersey vanaf 30 september 2013, voormelde kopieën niet relevant zijn voor de Nederlandse belastingheffing (zie 2.11). Verder is het de rechtbank ook uit de gedingstukken niet gebleken dat deze kopieën zijn overgelegd. De informatiebeschikkingen zijn in zoverre terecht gegeven.
“7. Kopieën van alle communicatie vanuit privé met [D Ltd.] (Cyprus) en vice versa” en
“8. Kopieën van alle onderliggende stukken betreffende de inbreng van alle werkcontracten in [F Ltd.] ”
4.13.1.
Bij de inspecteur heerst het vermoeden dat belanghebbende haar werkzaamheden als IT-consultant begin 2008 in [F Ltd.] heeft ingebracht. Dit vermoeden is gebaseerd op de omstandigheid dat belanghebbende dezelfde werkzaamheden, na het aangaan van een arbeidsovereenkomst met [F Ltd.] , via deze vennootschap is blijven verrichten. Omdat belanghebbende zichzelf daarvoor een laag salaris heeft toegekend ten opzichte van de door [F Ltd.] behaalde omzet, is een fors deel van de met die werkzaamheden behaalde winst in [F Ltd.] achtergebleven, aldus de inspecteur. De inspecteur wenst daarom inzicht te krijgen in de daadwerkelijke verhoudingen tussen [F Ltd.] en belanghebbende en daarmee ook vast te stellen of sprake is van een aanmerkelijk belang, en indien deze vraag bevestigend kan worden beantwoord, de hoogte van het genoten inkomen uit aanmerkelijk belang. De communicatie vanuit privé met [D Ltd.] (Cyprus) en vice versa, alsmede de onderliggende stukken betreffende voormelde inbreng, kunnen hier volgens de inspecteur (mede) een licht op werpen.
4.13.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kon de inspecteur zich op grond hiervan in redelijkheid op het standpunt stellen dat de door hem gevraagde informatie van belang kon zijn voor de belastingheffing van belanghebbende.
4.13.3.
Belanghebbende heeft de vragen niet beantwoord. Dat belanghebbende met betrekking tot de vraag over de vermoedelijke inbreng van haar werkzaamheden in [F Ltd.] niet zou begrijpen wat ermee wordt bedoeld, doet hieraan niet af. In haar brief met dagtekening 27 september 2016 staat vermeld dat zij hierop heeft geantwoord dat zij de verstrekking van die informatie niet relevant acht, onder meer omdat zij in twijfel trekt waarom zij informatie met betrekking tot [F Ltd.] dient te verstrekken. Hieruit volgt dat zij wel degelijk kon begrijpen dat de inspecteur vermoedt dat zij haar werkzaamheden in [F Ltd.] heeft ingebracht. De informatiebeschikkingen zijn in zoverre terecht gegeven.
“11. Hebt u in de periode 2008 tot en met heden een schenking ontvangen van [D Ltd.] en/of haar bovenliggende moedermaatschappijen en/of haar in Nederland gevestigde deelnemingen? Zo ja graag kopieën van alle onderliggende stukken en stortingsbewijs” en
“12. Bent u en/of uw partner de heer [A] op enig wijze de Ultimate Beneficiary Owner(s) (geweest) van [F Ltd.] tussen 19 maart 2008 en opheffingsdatum”
4.14.1.
Belanghebbende heeft deze vragen bij brief met dagtekening 27 september 2016 ontkennend beantwoord. De inspecteur heeft dienaangaande ter zitting en in zijn verweerschrift gesteld dat hij deze antwoorden aantoonbaar onjuist acht. Hiertoe voert hij aan dat gelet op de oprichting van [F Ltd.] , belanghebbende en/of [A] op enig moment Ultimate Beneficial Owner in deze vennootschap moet(en) zijn geweest.
4.14.2.
De rechtbank volgt de inspecteur niet in zijn betoog. Reeds gelet op de vraagstellingen kan een ontkennend dan wel bevestigend antwoord naar het oordeel van de rechtbank volstaan. De vragen zijn daarmee adequaat beantwoord, zodat de inspecteur deze ten onrechte in de informatiebeschikkingen heeft opgenomen. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vragen 11 en 12 (opzettelijk) onjuist zijn beantwoord. In de bezwaarfase heeft belanghebbende verklaard dat [A] vanaf de oprichting van [F Ltd.] in 2008 enkele dagen de Ultimate Beneficial Owner was, en uit het door belanghebbende overgelegde organigram volgt dat [A] een indirect belang van 5/225 hield in [F Ltd.] . Het door belanghebbende gegeven ontkennende antwoord op vraag 12 is hiermee voor de nog in geschil zijnde jaren niet in tegenspraak. De informatiebeschikkingen zijn in zoverre ten onrechte gegeven.
Overige stellingen belanghebbende
4.15.
Belanghebbende stelt dat de gevraagde informatie deels op het jaar 2015 betrekking heeft en dus niet van belang is voor de belastingheffing van belanghebbende voor de onderhavige jaren. De rechtbank verwerpt dit standpunt. Met de inspecteur is de rechtbank van oordeel dat deze informatie wel degelijk van belang kan zijn voor de belastingheffing van belanghebbende voor de onderhavige jaren. Die informatie kan immers licht werpen op de relatie tussen [F Ltd.] en haar in de jaren vóór 2015, en aldus ook op de eventuele belastingplicht in die jaren. Daarnaast zou sprake kunnen zijn van inkomensbestanddelen die in een eerder jaar in de heffing moeten worden betrokken.
4.16.
Belanghebbende heeft zich verder ter zitting op het standpunt gesteld dat het gelet op de inhoud van de informatiebeschikkingen niet duidelijk is welke vragen uit de eerdere vragenbrieven nog tot haar informatieverplichting behoren. In de informatiebeschikkingen verwijst de inspecteur naar de brieven van 8 september 2016 en 13 oktober 2016. In beide brieven staan dezelfde en gelijkluidende vragen opgenomen. De inspecteur heeft hiermee voldoende duidelijk gemaakt welke informatie hij van belanghebbende verlangt. De stelling dat het niet duidelijk zou zijn wat de omvang van haar informatieverplichting is, faalt daarom.
Resumerend
4.17.
Op grond van het voorgaande zijn de vragen 11 en 12 adequaat beantwoord op grond waarvan geconcludeerd wordt dat in zoverre voldaan is aan de verplichtingen van artikel 47, lid 1, AWR. De informatiebeschikkingen zijn in zoverre ten onrechte gegeven. Belanghebbende was met betrekking tot de overige vragen op grond van artikel 47, lid 1, AWR gehouden de door de inspecteur gevraagde gegevens en bescheiden over te leggen. Dit heeft zij niet gedaan. Het voorgaande brengt mee dat moet worden geoordeeld dat belanghebbende met betrekking tot de onderhavige informatiebeschikkingen in zoverre niet aan de informatieverzoeken van de inspecteur heeft voldaan.
Vertrouwensbeginsel
4.19.
Belanghebbende beroept zich op het vertrouwens- en rechtzekerheidsbeginsel en voert hiertoe aan dat het voor haar niet duidelijk is of de vragen 10, 11 en 12 tot haar informatieverplichting behoren, omdat de inspecteur in zijn brief van 8 september 2016 heeft geschreven dat deze vragen reeds zijn beantwoord. Dit moet volgens belanghebbende tot vernietiging van de informatiebeschikkingen leiden.
4.20.
Nu vaststaat dat de inspecteur vraag 10 reeds voldoende beantwoord heeft geacht en onder 4.17 is geoordeeld dat de informatiebeschikkingen voor zover die betrekking hebben op vragen 11 en 12 ten onrechte zijn gegeven, behoeft het beroep op het vertrouwens- en rechtzekerheidsbeginsel geen behandeling. Die vragen behoren immers niet (meer) tot de informatieverplichting van belanghebbende.
Zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
4.21.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur bij het opleggen van de informatiebeschikkingen en in de bezwaarfase heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Met betrekking tot de stelling dat de inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden, heeft belanghebbende ter zitting betoogd dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld door haar verzoek om uitstel voor het beantwoorden van de vragenbrief van 13 oktober 2016 niet te honoreren. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de inspecteur in deze vragenbrief belanghebbende heeft geadviseerd om een fiscaal adviseur in te schakelen en nadat zij dat heeft gedaan, en verzocht heeft om uitstel zodat de gemachtigde van belanghebbende zich kon voorbereiden op de beantwoording van deze vragenbrief, het verzoek desalniettemin niet heeft gehonoreerd. Volgens belanghebbende is haar verzoek niet gehonoreerd vanwege de naderende termijnen voor het opleggen van navorderingsaanslagen IB/PVV en heeft de inspecteur om die reden de informatiebeschikkingen gegeven.
4.22.
Ten aanzien van het motiveringsbeginsel geldt het volgende. De inspecteur heeft in de vragenbrieven van 5 april 2016, 8 september 2016 en 13 oktober 2016, in de informatiebeschikkingen en in de uitspraken op bezwaar omschreven op welke gegevens hij zijn verzoek heeft gebaseerd, en hij heeft daarbij steeds het heffingsbelang toegelicht. De gronden waarop de bezwaren van belanghebbende zijn afgewezen, blijken bovendien voldoende duidelijk uit de uitspraken op bewaar. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.11.1 tot en met 4.17, kon de inspecteur hiermee volstaan. In het bijzonder is de inspecteur in dit geval niet gehouden zijn keuze om aan belanghebbende vragen te stellen nader te motiveren, of het vermoeden van een heffingsbelang gemotiveerd te herzien aan de hand van aangeboden of overgelegde stukken.
4.23.
Ten aanzien van het zorgvuldigheidsbeginsel geldt dat de inspecteur de informatiebeschikkingen heeft gegeven na herhaalde verzoeken om informatie, waarbij belanghebbende tussen deze verzoeken steeds een geruime tijd heeft gehad om te reageren. In deze verzoeken heeft de inspecteur steeds gewezen op de mogelijke gevolgen van het niet verstrekken van de gevraagde informatie, waaronder het geven van een informatiebeschikking. Belanghebbende heeft aan deze verzoeken desalniettemin geen gevolg gegeven. De inspecteur heeft op het moment van het geven van de informatiebeschikkingen het belang van een tijdige vaststelling daarvan voldoende afgewogen tegen het belang van belanghebbende om zich door een adviseur te laten bijstaan.
4.24.
Voorts heeft de inspecteur in het kader van het beginsel van fair play erop gewezen dat voor zover de gevraagde informatie adviezen bevat, belanghebbende deze niet hoeft te verstrekken. Van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel of het motiveringsbeginsel is dus geen sprake, laat staan dat de inspecteur misbruik van zijn bevoegdheden heeft gemaakt.
Schending van Grondwet en diverse verdragen
4.25.
In het nadere stuk van 30 juli 2022 beroept belanghebbende zich voorts op artikel 10 van de Grondwet (eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer), artikelen 6 en 8 EVRM (recht op een eerlijk proces respectievelijk recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven), artikel 1, Twaalfde Protocol, EVRM (algemeen verbod van discriminatie) en artikelen 26 en 27 Verdrag van Wenen (“pacta sunt servanda” respectievelijk nationaal recht en naleving van verdragen).
4.26.
Belanghebbende heeft echter op geen enkele wijze onderbouwd waarom er in haar geval sprake zou zijn van strijdigheid met voormelde bepalingen en het beroep daarop naar haar mening dient te slagen. Ter onderbouwing van de gestelde schendingen heeft zij geen feiten gesteld die zien op het nemen van de informatiebeschikkingen. Belanghebbende heeft derhalve niet voldaan aan haar stelplicht. Het beroep op de genoemde bepalingen faalt.
TIEA
4.27.
Belanghebbende betoogt dat sprake is van een schending van de TIEA, dan wel de uitleg en toepassing daarvan te goeder trouw. Meer in het bijzonder stelt belanghebbende dat de toepassing van artikel 47 AWR wordt beperkt door de TIEA en het nationale recht van Jersey . Volgens belanghebbende is de door Jersey verstrekte informatie onrechtmatig verkregen en kan deze door de inspecteur niet worden gebruikt voor het vaststellen van de belastingplicht van belanghebbende. De inspecteur heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de TIEA alleen toepassing vindt in de verhouding tussen staten en niet, zoals belanghebbende in dit geval veronderstelt, in de verhouding tussen de inspecteur en haar.
4.28.
Op grond van artikel 4, lid 1, derde volzin, van de TIEA verzoekt de bevoegde autoriteit van de verzoekende partij alleen om informatie uit hoofde van dit artikel indien zij de verzochte informatie niet op andere wijze kan verkrijgen, of die andere wijze van verkrijging zou leiden tot onevenredige moeilijkheden. Ingevolge artikel 4, lid 5, van de TIEA worden verzoeken om informatie schriftelijk gedaan met daarin onder meer (letter h) een verklaring dat het verzoek in overeenstemming is met de wetgeving en de bestuursrechtelijke praktijk van de verzoekende partij, dat indien de gevraagde informatie zich in het rechtsgebied van de verzoekende partij zou bevinden, de bevoegde autoriteit van de verzoekende partij deze informatie volgens de wetten van de verzoekende partij of volgens de normale gang van zaken in de bestuursrechtelijke praktijk zou kunnen verkrijgen, en dat het verzoek in overeenstemming is met de TIEA en (letter i) een verklaring dat de verzoekende partij op haar eigen grondgebied alles in het werk heeft gesteld om de informatie te verkrijgen, tenzij dit zou leiden tot onevenredige moeilijkheden.
4.29.
In geschil zijn niet de informatieverzoeken aan de bevoegde autoriteiten van Jersey op grond van de TIEA, maar de informatiebeschikkingen. Het verzoek aan de bevoegde autoriteiten van Jersey is gedaan in maart 2017. De gevraagde informatie is uiteindelijk (gedeeltelijk) verstrekt begin 2019, dus na het geven van de informatiebeschikkingen en de uitspraken op bezwaar. Niet in te zien valt hoe de verstrekte informatie van belang kan zijn geweest voor de informatiebeschikkingen. Of de inspecteur het bepaalde in artikel 4, lid 1, derde volzin, van de TIEA heeft geschonden, zoals belanghebbende stelt, kan in het midden blijven. Dit geldt ook voor belanghebbendes stelling dat het verzoek op grond van de TIEA is gebaseerd op onjuiste informatie. De vraag naar de rechtmatigheid van de onder de TIEA verkregen informatie kan namelijk niet aan de orde komen in een procedure over een gegeven informatiebeschikking, maar pas in het kader van een procedure over een eventueel nog op te leggen aanslag. Overigens heeft belanghebbende niet onderbouwd in hoeverre de inspecteur met de door Jersey verstrekte informatie inmiddels beschikt over de in de informatiebeschikkingen gevraagde gegevens en bescheiden.
4.30.
Verder is in de overige bepalingen van de TIEA geen grondslag te vinden voor de stelling dat een uitstaand verzoek om informatie leidt tot een beperking van de verplichtingen van belanghebbende op grond van artikel 47 AWR, dan wel de bevoegdheid van de inspecteur tot het geven van een informatiebeschikking op grond van artikel 52a AWR. Dit volgt in ieder geval niet uit artikel 4, lid 5, letters h en i, van de TIEA. Deze bepalingen bevatten de voorwaarden waaraan een verzoek om informatie moet voldoen, waaronder de in deze onderdelen genoemde verklaringen. De toepassing hiervan kan evenmin aan de orde komen in een procedure over een gegeven informatiebeschikking.
4.31.
De rechtbank is van oordeel dat de TIEA geen beperking oplegt aan de inspecteur ten aanzien van het geven van de informatiebeschikkingen. Hetgeen belanghebbende in dit verband overigens heeft aangevoerd, kan derhalve buiten beschouwing blijven.
Slotsom
4.32.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Nadere termijn
4.33.
De rechtbank zal belanghebbende op grond van artikel 27e, lid 2, AWR een nieuwe termijn stellen om de in de informatiebeschikkingen verzochte informatie te verstrekken. De rechtbank acht een termijn van vier weken vanaf de dag na die van verzending van de uitspraak passend. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.

5.Proceskosten en griffierecht

5.1.
De rechtbank ziet aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage vastgesteld.
5.2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige zaken in bezwaar met elkaar samenhangen in de zin van artikel 3, lid 2, Bpb. Dit betreffen bezwaren die gelijktijdig zijn behandeld en waarvan de werkzaamheden nagenoeg identiek konden zijn en deze bestreden besluiten zijn herroepen.
5.2.2.
Voor de bezwaarfase stelt de rechtbank de vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 807 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, een wegingsfactor voor het gewicht van de zaken van 1 en een factor 1,5 wegens vier of meer samenhangende zaken).
5.3.
Voor de beroepsfase stelt de rechtbank de vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.623 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541, een wegingsfactor voor het gewicht van de zaken van 1 en een factor 1,5 wegens vier of meer samenhangende zaken).
5.4.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 46 te worden vergoed.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep met betrekking tot de informatiebeschikkingen voor de jaren 2008, 2009, 2011 en 2012 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep met betrekking tot de informatiebeschikkingen voor de jaren 2010, 2013 en 2014 gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de informatiebeschikkingen voor de jaren 2010, 2013 en 2014;
  • wijzigt de informatiebeschikkingen voor de jaren 2010, 2013 en 2014 in die zin dat alleen de vragen 1 tot en met 9 in stand blijven;
  • stelt belanghebbende tot vier weken na verzending van deze uitspraak in de gelegenheid alsnog de gevraagde informatie aan de inspecteur te verstrekken;
  • veroordeelt de inspecteur in de voor bezwaar en beroep gemaakte proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.430; en
  • gelast dat de inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de rechtbank betaalde griffierecht ten bedrage van € 46 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.A. Bosman, voorzitter, H.A.J. Kroon en T.A. de Hek, rechters, in aanwezigheid van J. Azmi Shenouda, griffier, op 12 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Rechtbank Gelderland 4 juni 2013, nr. AWB 12/4041, LJN CA 1899, ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1899.
2.Hoge Raad 18 april 2003, nr. 38122, LJN AF7498, BNB 2003/268, Hoge Raad 28 mei 1986, nr. 23784, LJN AW8017, BNB 1986/238, Hoge Raad 8 januari 1986, nr. 23034, LJN AW8125, BNB 1986/128.
3.Hof 's -Hertogenbosch 28 november 2014, nr. 14-00436 tot en met 14-00447.
4.Trb. 2007, 208.