ECLI:NL:RBZWB:2022:5654

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1061
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2022, wordt het beroep van eiser tegen de hoogte van zijn bijstandsuitkering beoordeeld. Eiser, die de Turkse nationaliteit heeft en in Nederland verblijft met een verblijfsvergunning asiel, heeft een aanvraag ingediend voor bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet. Het Werkplein Hart van West-Brabant heeft hem een bijstandsuitkering toegekend naar de norm van een gehuwde met een niet-rechthebbende partner, wat resulteerde in een uitkering van 70% van de gehuwdennorm. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 7 december 2019 gehuwd is, maar dat zijn echtgenote in België woont en voor de Participatiewet als niet-rechthebbende partner wordt beschouwd. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de claim dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven, omdat de intentie om samen te leven niet ondubbelzinnig is aangetoond. Hierdoor blijft de status van gehuwd zijn van eiser van kracht, wat betekent dat de inkomsten van zijn echtgenote van invloed zijn op zijn recht op bijstand.

De rechtbank heeft ook de hoogte van de bijstandsuitkering beoordeeld en vastgesteld dat het Werkplein de uitkering correct heeft vastgesteld op 70% van de gehuwdennorm, rekening houdend met de inkomsten van de echtgenote. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en het beroep ongegrond verklaard, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1061 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats 1] , eiser
(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en

het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant (Werkplein).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de toegekende bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
Het Werkplein heeft met het besluit van 16 november 2020 aan eiser een bijstandsuitkering toegekend naar de norm van een gehuwde met een niet-rechthebbende partner, deze afgestemd op 70% van de gehuwdennorm en vervolgens de inkomsten van zijn partner in mindering gebracht.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij uitspraak van 4 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter het daarnaast ingediende verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Met het bestreden besluit van 2 maart 2021 is het Werkplein bij de toekenning van de aanvraag en de wijze van vaststelling van de hoogte van de bijstandsuitkering gebleven. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
Het Werkplein heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: [naam gemachtigde] namens het Werkplein. Eiser en zijn gemachtigde hebben met voorafgaand bericht niet deelgenomen aan de zitting.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of het Werkplein de hoogte van de aan eiser toegekende
bijstandsuitkering juist heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die
eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
3. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel in Nederland voor bepaalde tijd tot augustus 2023. Hij is vanuit het asielzoekerscentrum in [woonplaats 2] verhuisd naar de aan hem toegekende woning in [woonplaats 1] . Op 22 september 2020 heeft eiser bij het Werkplein een aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ingediend. Eiser is sinds 7 december 2019 gehuwd met [naam echtgenote] (hierna: zijn echtgenote). Omdat zijn echtgenote in [woonplaats 3] (België) woont, is zij voor de Participatiewet een niet-rechthebbende partner van eiser.
Op verzoek van het Werkplein heeft eiser zijn inkomens- en vermogensgegevens ingediend en ook die van zijn echtgenote.
Bij besluit van 16 november 2020 heeft het Werkplein aan eiser een bijstandsuitkering toegekend per 1 oktober 2020 ter hoogte van 70% van de gehuwdennorm. De inkomsten van eisers echtgenote die hoger zijn dan 70% van de gehuwdennorm (€ 1.059,03) worden op zijn bijstandsuitkering in mindering gebracht.
Periode
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bestrijkt de door de rechter te beoordelen periode in geval van een aanvraag om algemene bijstand in beginsel de periode vanaf de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd tot en met de datum van het primaire besluit. In dit geval loopt de te beoordelen periode dus van 22 september 2020 tot 16 november 2020.
Beoordeling beroepsgronden
Heeft Werkplein aan zijn onderzoekplicht of aantoonplicht voldaan?
5.1
Eiser voert aan dat het Werkplein onvoldoende aan zijn onderzoek- of aantoonplicht heeft voldaan.
5.2
De rechtbank overweegt dat het in dit geval gaat om een besluit tot toekenning van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die volgens de aanvrager moeten leiden tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. [1]
5.3
De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn aanvraag zijn huwelijk niet heeft vermeld, noch dat hij duurzaam gescheiden zou leven van zijn echtgenote. Tijdens het onderzoek naar eisers recht op bijstand is het Werkplein bekend geworden met het feit dat eiser gehuwd is. Op verzoek van het Werkplein heeft eiser, in het kader van de aanvraag, gegevens van hemzelf en zijn echtgenote overgelegd. Ook op dat moment heeft hij niet aangegeven dat hij en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leven. Eerst in het bezwaarschrift heeft eiser dit aangevoerd, waarna het Werkplein het standpunt heeft ingenomen dat op basis van de feiten en omstandigheden geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. De rechtbank is daarom van oordeel dat het Werkplein de onderzoek- of aantoonplicht niet heeft geschonden. De uitspraak waar eiser naar verwijst, maakt dit niet anders, omdat het bestuursorgaan in die zaak andere feitelijke omstandigheden (de feitelijke onmogelijkheid om samen te leven) niet had onderzocht. Dat heeft het Werkplein in dit geval wel gedaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van duurzaam gescheiden leven?
5.4
Volgens eiser is sprake van duurzaam gescheiden leven van zijn echtgenote. Zij leven volledig zelfstandig en onafhankelijk van elkaar, hebben een eigen huishouding en eigen financiële verplichtingen. Vanwege zijn Nederlandse verblijfsvergunning moet eiser zijn hoofdverblijf in Nederland hebben. Zijn echtgenote woont in België en wil haar familie, huis en werk niet achterlaten. Voor hen beiden is onduidelijk of zij ooit zullen samenwonen en een gezamenlijke huishouding zullen voeren.
5.5
Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet wordt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is aangemerkt als ongehuwd.
In het algemeen kan worden aangenomen dat betrokkenen na het sluiten van een huwelijk de bedoeling hebben om - misschien pas op termijn - echtelijk te gaan samenleven. Alleen in uitzonderlijke gevallen leven betrokkenen vanaf de huwelijksdatum duurzaam gescheiden. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om een duurzaam gescheiden leven aan te nemen. De echtelijke samenleving kan ook bestaan zonder dat de betrokkenen samenwonen. Bij gehuwden is de status van gehuwd zijn dus leidend, tenzij het tegendeel ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt. [2]
Er worden twee situaties onderscheiden waarin sprake is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten, te weten:
- een door beiden, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt, als ware hij niet met de ander gehuwd waarbij deze toestand door ten minste één van hen als blijvend is bedoeld (de zogenoemde gewilde verbreking);
- de echtelijke samenleving is verbroken doordat een door geen van beiden gewilde toestand is ingetreden, welke voor de voortzetting van de echtelijke samenleving een daadwerkelijk beletsel vormt, terwijl redelijkerwijs niet valt te verwachten, dat in die toestand binnen afzienbare tijd een wijziging zal komen, welke de mogelijkheid tot hervatting van de echtelijke samenleving zou openen (de zogenoemde ongewilde verbreking).
Niet in geschil is dat eiser en zijn echtgenote gehuwd zijn, maar gescheiden leven.
De gewilde verbreking
5.6
Eiser heeft in de bezwaarfase aangevoerd dat hij zijn echtgenote niet goed kent en haar eerst beter wil leren kennen voordat hij de beslissing neemt of hij wil samenwonen.
Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser en zijn echtgenote in ieder geval tijdens de periode in geding (van 22 september 2020 tot 16 november 2020) de intentie hadden om een gezamenlijk leven op te bouwen. Van een ondubbelzinnige gewilde blijvende verbreking is dan geen sprake.
De ongewilde verbreking
5.7
Eisers standpunt, dat hij zich niet zonder meer bij zijn echtgenote kan voegen, omdat hij dan zijn verblijfsvergunning zal kwijtraken, acht de rechtbank voorstelbaar. Hoewel het ook voorstelbaar is dat zijn echtgenote haar familie, woning en werk niet wil achterlaten en dus niet naar Nederland wil komen, is het wel haar keuze. Het staat haar namelijk vrij om te verhuizen van België naar Nederland. Dit betekent dat het voor eiser en zijn echtgenote niet onmogelijk is om samen te wonen. [3] Van een ongewilde verbreking is dan ook geen sprake.
5.8
Gezien het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat sprake is van duurzaam gescheiden leven. De uitspraak waar eiser naar verwijst kan hem niet baten, omdat in dat geval sprake was van een ongewilde verbreking van beide echtelieden. Daarvan is in dit geval geen sprake. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
5.9
Nu geen sprake is van duurzaam gescheiden leven, kan eiser in het kader van de Participatiewet niet als ongehuwd worden aangemerkt. De inkomsten van zijn echtgenote zijn dan mede bepalend voor zijn recht op (en de hoogte van) zijn bijstandsuitkering.
Is de hoogte van eisers bijstandsuitkering juist vastgesteld?
5.1
Eiser stelt dat aan hem een bijstandsuitkering moet worden toegekend naar de volledige norm voor een alleenstaande met ingang van 22 september 2020.
5.11
Niet in geschil is dat de echtgenote van eiser geen recht heeft op bijstand op grond van de Participatiewet en dat eiser op grond van artikel 24 van de Participatiewet recht heeft op 50% van de gehuwdennorm. Evenmin is in geschil dat de echtgenote van eiser inkomsten heeft uit arbeid.
In artikel 32, derde lid, van de Participatiewet is bepaald op welke manier het inkomen van de niet-rechthebbende partner in aanmerking wordt genomen, in de situatie dat de gehuwden samenleven. In dat geval wordt het inkomen van de niet-rechthebbende partner, voor zover dit meer is dan 50% van de gehuwdennorm, in mindering wordt gebracht op de bijstand van de rechthebbende partner.
In artikel 32, vierde lid, van de Participatiewet is bepaald dat, in afwijking van het derde lid, indien de gehuwden gescheiden leven, doch niet duurzaam gescheiden, het inkomen van de niet-rechthebbende echtgenoot slechts in aanmerking wordt genomen voor zover het de bijstandsnorm te boven gaat. Deze bepaling zorgt ervoor dat de niet-rechthebbende partner kan voorzien in zijn zelfstandige huishouding. Dit betekent echter ook dat gehuwden, indien zij meer inkomen hebben dan de bijstandsnorm, in elkaars inkomen moeten voorzien. Zij hebben namelijk een zorgplicht naar elkaar.
5.12
De CRvB heeft recent geoordeeld dat anders dan in de situatie van artikel 32, derde lid, van de Participatiewet de echtgenoten die gescheiden leven ieder hun eigen huishouden hebben. Gelet hierop moet artikel 32, vierde lid, van de Participatiewet zo worden begrepen dat met de bijstandsnorm de alleenstaandennorm is bedoeld. [4]
5.13
In dit geval heeft het Werkplein eisers recht op een bijstandsuitkering op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet afgestemd op 70% van de gehuwdennorm. De rechtbank stelt vast dat dit gelijk is aan de alleenstaandennorm. Vervolgens heeft het college terecht rekening gehouden met de inkomsten van de echtgenote van eiser. Daarbij is het inkomen van de echtgenote dat hoger is dan 70% van de gehuwdennorm (en dus gelijk aan de alleenstaandennorm) in mindering gebracht op de bijstand die aan eiser is toegekend. Dit is in overeenstemming met de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB.
5.14
Dat de echtgenote van eiser schulden heeft en mogelijk hogere vaste lasten, zoals eiser stelt, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het Werkplein van een andere norm zou moeten uitgaan. Gezien de voorgaande wettelijke bepalingen zijn niet de uitgaven, maar uitsluitend de inkomsten van de niet-rechthebbende partner relevant voor vaststelling van (de hoogte van) het recht van eiser op bijstand.
5.15
Uit de berekening van het Werkplein volgt dat eiser geen recht heeft op een bijstandsuitkering voor de maand september 2020 en dat hij recht heeft op minder bijstand in de periode vanaf 1 oktober 2020. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de berekening van het inkomen van de echtgenote van eiser en het (overblijvende) recht van eiser op een uitkering. De rechtbank ziet geen aanleiding om de berekening onjuist te achten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd?
5.16
Eiser stelt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat ten aanzien van de door eiser aangevoerde argumenten enkel is verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter.
5.17
De rechtbank overweegt dat het Werkplein bij de voorzieningenrechter al het standpunt had ingenomen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote, dat gehuwden de volledige zorgplicht hebben voor elkaar en dat het inkomen van de echtgenote van eiser, voor zover boven 70% van de gehuwdennorm, in mindering moet worden gebracht op de bijstandsuitkering van eiser. Dat de voorzieningenrechter van oordeel was dat dit standpunt terecht is ingenomen en dat in het ambtelijk advies hiernaar wordt verwezen en dit wordt onderschreven én dat niet expliciet is ingegaan op de jurisprudentie die door eiser is genoemd, maakt niet dat sprake is van onvoldoende motivering van het bestreden besluit. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6.1
De rechtbank concludeert dat het Werkplein op goede gronden aan eiser een bijstandsuitkering heeft toegekend per 1 oktober 2020 ter hoogte van 70% van de gehuwdennorm en dat daarop de inkomsten van eisers echtgenote die hoger zijn dan 70% van de gehuwdennorm in mindering worden gebracht. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
6.2
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 30 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 3, tweede lid, van de Participatiewet
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een aanverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;
b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
Artikel 4, eerste lid, onder c, van de Participatiewet
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
c. gezin:
1° de gehuwden tezamen;
2° de gehuwden met de tot hun last komende kinderen;
3° de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen.
Artikel 11 van de Participatiewet
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
2. Met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG.
3. (…)
4. Het recht op bijstand komt de echtgenoten gezamenlijk toe, tenzij een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft.
Artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet
Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Artikel 24, aanhef en onder a, van de Participatiewet
Voor gehuwden waarvan een echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft is voor de rechthebbende echtgenoot de norm gelijk aan 50% van de norm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd, indien (a) de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is en geen kostendelende medebewoners heeft.
Artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 32 van de Participatiewet
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
2. (…)
3. Indien een van de gehuwden geen recht op algemene bijstand heeft, wordt zijn inkomen slechts in aanmerking genomen voor zover het inkomen van de gehuwden tezamen, met inbegrip van de bijstand die zou worden verleend indien zijn inkomen niet in aanmerking wordt genomen, meer zou bedragen dan de bijstandsnorm voor gehuwden. Voor de vaststelling van het inkomen van de niet-rechthebbende echtgenoot is deze paragraaf van overeenkomstige toepassing.
4. In afwijking van het derde lid wordt, indien de gehuwden gescheiden leven, doch niet duurzaam gescheiden, het inkomen van de niet-rechthebbende echtgenoot slechts in aanmerking genomen voor zover het de bijstandsnorm te boven gaat.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277.
2.Zie onder andere de uitspraken van de CRvB van 9 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3083, van 25 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:1212 en van 26 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:946.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 25 mei 2021, ECLI:ML:CRVB:2021:1212.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 26 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:946.