ECLI:NL:RBZWB:2022:5581

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
AWB- 21_731
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 september 2022, wordt het beroep van Stichting voor Regionale Zorgverlening tegen de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV beoordeeld. Het UWV had op 7 september 2020 een WIA-uitkering toegekend aan een (ex-)werknemer van eiseres, met ingang van 28 mei 2020, en had vastgesteld dat deze werknemer voor 36,10% arbeidsongeschikt was. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 14 januari 2021. Eiseres ging hiertegen in beroep.

De rechtbank behandelt het beroep en oordeelt dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld. De rechtbank legt uit dat de nabetaling van een onregelmatigheidstoeslag, die in juli 2017 is uitbetaald, moet worden meegenomen in de berekening van het maatmaninkomen. Eiseres betoogde dat deze nabetaling niet onder het loon valt dat in aanmerking moet worden genomen, maar de rechtbank oordeelt dat het UWV de gegevens van de polisadministratie mag gebruiken en dat de nabetaling relevant is voor de referteperiode.

De rechtbank concludeert dat het UWV het maatmaninkomen correct heeft vastgesteld en dat er geen andere gronden zijn aangevoerd die de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid in twijfel trekken. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en zij krijgt geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/731 WIA

uitspraak van 26 september 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Stichting voor Regionale Zorgverlening, te [plaats eiser], eiseres,

gemachtigde: mr. K. Gomes,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

InleidingIn deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

Het UWV heeft met het besluit van 7 september 2020 (primair besluit) aan de (ex-) werknemer van eiseres een WIA-uitkering toegekend met ingang van 28 mei 2020. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 14 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2022 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en namens het UWV [gemachtigde verweerder].
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat de (ex-)werknemer van eiseres voor 36,10 % arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit onder andere aan de hand van argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 7 september 2020 heeft vastgesteld op 36,10 %. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
1.1.
De (ex-)werknemer van eiseres was sinds 19 maart 1990 werkzaam bij eiseres als eerste medewerker zorg IG. Voor dat werk is zij op 31 mei 2018 uitgevallen vanwege medische beperkingen.
1.2.
De (ex-)werknemer van eiseres heeft op 25 februari 2020 een WIA-uitkering aangevraagd bij het UWV.
1.3.
Bij primair besluit van 7 september 2020 heeft het UWV aan de (ex-)werknemer van eiseres een WIA-uitkering toegekend met ingang van 28 mei 2020 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 36,10 %. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
In het bestreden besluit van 14 januari 2021 heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.5.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het geschil
2. In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 28 mei 2020 heeft vastgesteld op 36,10 %. Partijen zijn meer specifiek verdeeld over de vraag of het maatmanloon juist is vastgesteld.
Is het maatmaninkomen juist vastgesteld?
3.1.
De rechtbank stelt vast dat in dit beroep enkel arbeidskundige gronden zijn aangevoerd door eiseres. Het geschil beperkt zich dan ook tot de arbeidskundige beoordeling door het UWV, zoals deze is weergegeven in de rapportages van de arbeidsdeskundige van 4 september 2020 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 januari 2021.
Partijen zijn verdeeld over de vraag hoe het maatmanloon moet worden vastgesteld. De vraag die voorligt is of de onregelmatigheidstoeslag die aan de (ex-)werknemer van eiseres is uitbetaald moet worden meegenomen bij de vaststelling van het maatmanloon.
De referteperiode is vastgesteld op de periode 1 mei 2017 tot en met 30 april 2018. Deze periode is niet in geschil.
Tussen partijen staat vast dat de onregelmatigheidstoeslag, die is uitbetaald in juli 2017, betrekking had op de periode tussen 2012 en 2016 en dus betrekking had op de periode voor de referteperiode. Ook staat tussen partijen vast dat het gaat om een bedrag van € 960,-.
3.2.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het maatmanloon onjuist is vastgesteld. De onregelmatigheidstoeslag die in juli 2017 is uitbetaald betrof een nabetaling van de onregelmatigheidstoeslag op grond van CAO-afspraken. De nabetaling zag op de periode 2012 tot en met 2016. Gelet op vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep [1] moet worden vastgesteld dat de nabetaling van onregelmatigheidstoeslag die in 2017 is uitbetaald, reeds vorderbaar is geworden in de periode waarop deze nabetaling zag, namelijk 2012 tot en met 2016. Eiseres wijst ook op artikel 15, tweede lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit). De nabetaling valt naar het oordeel van eiseres niet onder het loon dat meegenomen moet worden in de berekening van het maatmanloon.
Voorgaande brengt, volgens eiseres, ook met zich mee dat de mate van arbeidsongeschiktheid dient te worden aangepast.
3.3.
Het UWV stelt dat de nabetaling wel dient te worden meegenomen in de berekening van het maatmaninkomen. Op grond van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) worden in aanmerking genomen het loon verdiend met maatgevende arbeid en het aantal uren van de maatgevende arbeid in volledige aangiftetijdvakken. Omdat in juli 2017 is gewerkt in de maatgevende arbeid en omvang, moet het volledig genoten loon in die maand worden meegenomen bij de berekening van het maatmaninkomen. Het is niet mogelijk om dit loon buiten beschouwing te laten.
3.4.
De rechtbank stelt voorop dat uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat het UWV mag uitgaan van de gegevens van de polisadministratie, tenzij noodzakelijke gegevens ontbreken of wordt aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn. [2] Niet in geschil is dat de gegevens die in de polisadministratie zijn opgenomen juist zijn.
3.5.
In de artikelen 7 en 7a van het Schattingsbesluit is weergegeven hoe het maatmaninkomen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet WIA, wordt berekend. Gegeven deze bepalingen is de rechtbank van oordeel dat de nabetaling van onregelmatigheidstoeslag door het UVW moet worden meegenomen in de referteperiode, omdat eiseres blijkens de polisadministratie binnen de referteperiode opgave heeft gedaan van de nabetaalde onregelmatigheidstoeslag. Ingevolge artikel 7a, eerste lid, van het Schattingsbesluit wordt het loon namelijk geacht genoten te zijn in het aangiftetijdvak waarover de werkgever opgave van dat loon heeft gedaan. Op deze wijze is bij het bepalen van het inkomensverlies wegens ziekte het feitelijk genoten loon dat betrokkene ontving voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid uitgangspunt. [3] Dat genoten loon wellicht betrekking heeft op een andere periode dan waarin het loon is betaald (en waarvan aangifte is gedaan), is daarbij niet relevant.
In het vijfde lid van artikel 7a van het Schattingsbesluit is weliswaar de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van het bepaalde in het eerste lid, maar die uitzondering ziet alleen op de situatie dat geen aangifte is gedaan van loon over een bepaalde periode terwijl de belanghebbende aantoont daarop in die periode wel recht te hebben. Deze situatie doet zich hier niet voor. Daarom kan ook niet toegekomen worden aan de vraag of al in de periode 2012 tot en met 2016 recht bestond op de onregelmatigheidstoeslag en deze daarom wel vorderbaar maar niet inbaar was, zoals vermeld in de Nota van Toelichting [4] bij artikel 7a, vijfde lid, van het Schattingsbesluit, waarin naar de regelgeving over het dagloon [5] wordt verwezen. [6] Overigens is de rechtbank van oordeel dat niet met recht gesteld kan worden dat de toeslag al in de jaren 2012 tot en met 2016 vorderbaar was. In die jaren was er immers nog geen CAO-bepaling op grond waarvan een werknemer de betreffende toeslag had kunnen vorderen.
Het Schattingsbesluit biedt geen mogelijkheid in de vorm van een hardheidsclausule of uitzonderingsbepaling om in geval van een onevenredige uitwerking van de gestelde regels af te wijken. Naar oordeel van de rechtbank is het aan de besluitgever om eventuele ongewenste effecten van de in het Schattingsbesluit neergelegde systematiek te niet te doen.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het UWV het maatmaninkomen juist heeft vastgesteld. Nu er geen andere gronden naar voren zijn gebracht tegen de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de mate van arbeidsongeschiktheid onjuist is vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond.
5. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 26 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA):
In artikel 1 van de Wet WIA wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder maatmaninkomen: hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit):
In artikel 1 van het Schattingsbesluit, voor zover hier van belang, wordt in dit besluit verstaan onder:
i. refertejaar: refertejaar, bedoeld in artikel 13 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;
j. maatgevende arbeid: uitgeoefende arbeid door gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, als bedoeld in (…) artikel 1, onder maatmaninkomen, van de Wet WIA;
In artikel 7, eerste lid, onder a, van het Schattingsbesluit is bepaald dat bij de vaststelling van het maatmaninkomen, bedoeld in (…) artikel 1 van de Wet WIA, het inkomen, de inkomsten uit arbeid en de verdiensten van de gezonde of de niet-jonggehandicapten persoon bepaald worden door van de verzekerde of jonggehandicapte in aanmerking te nemen het loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen voor de werknemer in de zin van die wet;
In artikel 7a, eerste lid, van het Schattingsbesluit is bepaald dat het maatmaninkomen, bedoeld in (…) artikel 1 van de Wet WIA, wordt vastgesteld door het loon, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen a en b, dat de verzekerde of de jonggehandicapte met de maatgevende arbeid in het refertejaar heeft verdiend te delen door het aantal uren van die maatgevende arbeid in het refertejaar, waarbij het loon geacht wordt te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.
In artikel 7a, vijfde lid, van het Schattingsbesluit is bepaald dat het UWV loon in aanmerking kan nemen, waarvan geen opgave is gedaan in de aangiftetijdvakken in het refertejaar, indien de verzekerde aantoont, dat hij daarop wel recht had in die aangiftetijdvakken.
Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit):
In artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt onder referteperiode in dit hoofdstuk verstaan de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, of die eindigt, in geval de arbeidsongeschiktheid is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is geëindigd.
In artikel 15, eerste lid, van het Dagloonbesluit is bepaald dat, voor de toepassing van dit hoofdstuk, de werknemer geacht wordt zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover een werkgever van dat loon opgave heeft gedaan,
In artikel 15, tweede lid, van het Dagloonbesluit is, onder meer, bepaald dat onder loon, bedoeld in artikel 14, mede wordt begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in de referteperiode vorderbaar maar niet tevens inbaar was geworden, en dat voor de toepassing van dit hoofdstuk de werknemer geacht wordt dit loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarin het vorderbaar is geworden.

Voetnoten

1.Eiseres verwijst naar CRvB 1 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2337.
2.Zie bijvoorbeeld CRvB 28 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:961.
3.Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2012:BW3706 en ECLI:NL:CRVB:2020:288.
4.Staatsblad 2008, 254, blz. 17.
5.Artikel 2, vierde lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (oud), thans artikel 15, tweede lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen.