ECLI:NL:RBZWB:2022:5545
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van inhoudingen op AOW-uitkering door de Sociale Verzekeringsbank na beslaglegging
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de inhoudingen door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) op zijn AOW-uitkering. De SVB had op 8 november 2021 besloten om met ingang van november 2021 een bedrag van € 153,21 per maand in te houden op de AOW-uitkering van eiser, naar aanleiding van een door de verhuurder gelegd beslag. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de SVB heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de zaak op 17 augustus 2022 behandeld, maar eiser was niet aanwezig. Hij had aangegeven dat hij vanwege de zorg voor zijn chronisch zieke echtgenote niet fysiek kon verschijnen, maar digitale deelname was niet mogelijk. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende tijd had gehad om vervangende zorg te regelen en dat er geen aanleiding was om een uitzondering te maken op de hoofdregel van fysieke aanwezigheid.
De rechtbank concludeert dat de beslissing van de SVB om de AOW-uitkering te verminderen als gevolg van het gelegde beslag een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser heeft betoogd dat hij gebruik heeft gemaakt van zijn opschortingsrecht en dat het vonnis van de kantonrechter nietig is, maar de rechtbank oordeelt dat deze gronden niet aan de bestuursrechter zijn voorgelegd. De rechtbank stelt vast dat de SVB rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet en dat het beroep van eiser ongegrond is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand.