ECLI:NL:RBZWB:2022:5402

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
BRE-21-2982
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in belastingzaak na niet-tijdig instellen van beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 september 2022 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om proceskostenvergoeding van belanghebbende, die in beroep was gegaan tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst. Het verzoek was gebaseerd op artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende niet tijdig beroep had ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, die op 26 mei 2021 was gedaan. De inspecteur had in deze uitspraak gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het bezwaar van belanghebbende met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2017, maar had het bezwaar tegen de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet afgewezen.

De rechtbank oordeelde dat de brief van 26 mei 2021 als de uitspraak op bezwaar moest worden aangemerkt, en dat belanghebbende op de hoogte was van de termijn waarbinnen beroep ingesteld moest worden. De rechtbank volgde de inspecteur in zijn standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat het niet tijdig was ingediend. Belanghebbende had geen verontschuldigbare redenen aangevoerd voor de termijnoverschrijding. Hierdoor kon het verzoek om een integrale proceskostenvergoeding niet worden toegewezen, aangezien de uitspraak op bezwaar niet aan een rechterlijke toetsing kon worden onderworpen.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, en deze uitspraak is openbaar gemaakt. Belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 21/2982 en 21/2983

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2022 in de zaken tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] , [land] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

Betreft

Het verzoek van belanghebbende op grond van artikel 8:75a van de Awb om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaken niet behandeld op een zitting.

Motivering

Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van proceskosten in verband met de intrekking van de beroepen betreffende de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (ZVW) voor het jaar 2017 met aanslagnummers [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2] .
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van (integrale) proceskosten ten bedrage van € 4.086,02.
Vooraf
In het verslag van het hoorgesprek dat is gehouden op 25 mei 2021 staat:
´
Afspraken:
(…)
De uitspraak zal zowel fysiek als digitaal aan de heer [gemachtigde] worden verzonden, uiterlijk woensdag 26 mei 2021.’
Tot het dossier behoort een brief van de inspecteur van 26 mei 2021, geadresseerd aan de gemachtigde van belanghebbende . Deze brief heeft in de aanhef staan:
‘Betreft: Uitspraak op het bezwaarschrift’en bevat de passage:
‘Beslissing op uw bezwaar
Ik kom gedeeltelijk tegemoet aan uw bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Uw bezwaar tegen de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet wijs ik af. Dit is de uitspraak waartegen u eventueel in beroep kunt gaan. De cijfermatige onderbouwing van mijn beslissing treft u aan in het overzicht hierna. Omdat er sprake is van een vermindering ontvangt uw cliënt binnenkort ook vanuit de Centrale Administratie te Apeldoorn een brief met de cijfermatige onderbouwing.’
Achter deze passage volgt een cijfermatige uitwerking van de beoordeling van het bezwaar alsmede een rechtsmiddelverwijzing. In verband met een ingebrekestelling heeft de inspecteur de betreffende brief afgegeven bij het kantoor van de gemachtigde waarbij is getekend voor ontvangst. De betreffende getekende ontvangstbevestiging bevat de volgende tekst:
‘Betreft: ontvangstbevestiging uitspraak op bezwaar
De uitspraken op bezwaar inzake de aanslagen inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2017 van [belanghebbende] is op 26 mei 2021 op het kantoor van [kantoor gemachtigde] aan de [adres kantoor] , te [plaats kantoor] afgegeven.’
Op 10 juni 2021 is een brief gestuurd aan het adres van belanghebbende waarin staat vermeld:
‘Uitspraak op bezwaar
Inkomstenbelasting
Premie volksverzekeringen’.
Tevens staat in die brief de passage:

De inspecteur heeft besloten gedeeltelijk aan uw bezwaar tegemoet te komen. Als gevolg hiervan is de aanslag verminderd (…). De motivering van de beslissing is u reeds afzonderlijk medegedeeld.’.Ook is daarin een cijfermatige uitwerking opgenomen wat de gevolgen zijn van de uitspraak op bezwaar en een rechtsmiddelverwijzing. Deze uitwerking is identiek aan de uitwerking die bij de brief van 26 mei 2021 zat.
De inspecteur is van mening dat de brief van 10 juni 2021 onterecht de titel ‘uitspraak op bezwaar’ heeft gekregen en onterecht een rechtsmiddelverwijzing bevat. De brief van 26 mei 2021 is de uitspraak op bezwaar waarvan uitgegaan moet worden en dan zou het beroep niet tijdig ingediend zijn. De inspecteur concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep en dat belanghebbende daarom niet in aanmerking komt voor proceskostenvergoeding voor de beroepsfase.
De rechtbank volgt de inspecteur op dit punt. De brief van 26 mei 2021 is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als de uitspraak op bezwaar. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat gelet op de inhoud van die brief duidelijk is dat de inspecteur heeft beslist op het bezwaarschrift en een einde is gekomen aan de bezwaarfase. Immers worden de verschillende klachten behandeld en wordt een cijfermatige uitwerking gegeven. De brief bevat verder een rechtsmiddelverwijzing. De rechtbank weegt daarbij ook mee dat de inspecteur in gebreke was gesteld wegens het niet tijdig beslissen, en het handelen van de inspecteur er dan ook op gericht was zo snel mogelijk een uitspraak op bezwaar te doen zodat de bezwaarfase zou eindigen. In zoverre is de brief van 23 mei 2021 dan ook aan te merken als de uitspraak op bezwaar. De brief van 10 juni 2021 is niet aan te merken als een uitspraak op bezwaar, omdat dit een tweede uitspraak op bezwaar zou zijn. Dat is in strijd met het wettelijk systeem. De rechtbank is verder ook van oordeel dat belanghebbende niet verontschuldigbaar te laat is gelet op de rechtsmiddelverwijzing in de brief van 10 juni 2021. [1] Naar het oordeel van de rechtbank kan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs worden aangenomen dat belanghebbende wist dat hij binnen zes weken na de brief van 23 mei 2021 beroep moest instellen. [2] Immers werd belanghebbende bijgestaan door een fiscaal adviseur waarvan de inspecteur onweersproken heeft gesteld dat deze bekend is met het voeren van bezwaar- en beroepsprocedures. De rechtbank weegt daarbij mee dat de gemachtigde middels een ingebrekestelling het doen van een uitspraak op bezwaar heeft willen bewerkstellingen.
Belanghebbende heeft verder geen redenen aangevoerd waarom de termijnoverschrijding verontschuldigbaar is. Het ingetrokken beroep zou dan ook niet-ontvankelijk zijn geweest. Dat brengt mee dat het verzoek om een integrale kostenvergoeding in bezwaar en beroep moet worden afgewezen. Immers is daarvoor pas plaats indien de betreffende uitspraak op bezwaar aan een rechterlijke toetsing kan worden onderworpen. Dat is in het onderhavige geval niet aan de orde. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding dan ook af.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 16 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.In de zin van HR 2 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD8346
2.Vgl. HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3441