Op 15 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak van de inspecteur op het bezwaar van de belanghebbende tegen een beschikking van 27 augustus 2019, waarin de 30%-bewijsregeling voor ingekomen werknemers werd toegekend met een looptijd van 1 augustus 2019 tot en met 31 december 2020. De rechtbank heeft op 4 augustus 2022 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende niet aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingangsdatum van de beschikking correct is vastgesteld op 1 augustus 2019, ondanks het beroep van de belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank oordeelt dat de situatie van de belanghebbende niet vergelijkbaar is met die van andere gemachtigden, omdat het verzoek niet via e-mail was ingediend. Daarnaast heeft de rechtbank het beroep op het vertrouwensbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel afgewezen, omdat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan door de inspecteur. De rechtbank concludeert dat de ingangsdatum van de beschikking van 1 augustus 2019 juist is en verklaart het beroep ongegrond. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.