In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, woonachtig in Spanje, en de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had voor de jaren 2015 tot en met 2018 aanslagen inkomstenbelasting (IB) ontvangen, waartegen hij beroep had aangetekend. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 4 augustus 2022, waarbij zowel de belanghebbende als vertegenwoordigers van de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank beoordeelde de uitspraken van de inspecteur van 2 april 2021 en 6 september 2021, die betrekking hadden op de aanslagen voor de jaren 2015 tot en met 2017 en 2018.
De belanghebbende, die sinds 1997 in Spanje woont, ontving pensioen uit Nederland en betaalde een buitenlandbijdrage via bronheffing op dat pensioen. Hij verzocht om teruggave van deze buitenlandbijdrage via de aanslagen IB. De rechtbank oordeelde dat op basis van artikel 9.2 van de Wet IB 2001 de buitenlandbijdrage geen voorheffing is die verrekend kan worden met de verschuldigde inkomstenbelasting. Ook het belastingverdrag tussen Nederland en Spanje bood geen mogelijkheden voor teruggave van de buitenlandbijdrage. De rechtbank concludeerde dat de beroepen ongegrond zijn, wat betekent dat de aanslagen in stand blijven. De belanghebbende kreeg geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten.
De uitspraak is gedaan door rechter S.A.J. Bastiaansen, in aanwezigheid van griffier M.J. van Balkom, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.