In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 14 september 2022, worden de beroepen van de erfgenamen van een overleden belastingplichtige beoordeeld. De rechtbank behandelt de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst, die betrekking hebben op aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2013 en 2014. De erfgenamen, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hebben bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de aanslagen en de afwijzing van hun verzoek om kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
De rechtbank concludeert dat de aanslagen voor het jaar 2013 niet juist zijn vastgesteld en dat de inspecteur ten onrechte geen kostenvergoeding heeft toegekend. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar voor het jaar 2013 volledig en voor het jaar 2014 voor zover deze betrekking hebben op de kostenvergoeding. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding van € 1.500 aan de belanghebbenden wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de belastingrente dienovereenkomstig moet worden verminderd en dat de proceskostenvergoeding aan de belanghebbenden moet worden uitbetaald.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de inspecteur bij het opleggen van belastingaanslagen en de noodzaak om kostenvergoedingen in de bezwaarfase correct toe te kennen. De rechtbank wijst op de samenhang tussen de verschillende zaken en de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen bij de behandeling van belastingzaken.