ECLI:NL:RBZWB:2022:5044

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
BRE 20/7830 en 21/2332
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffing omzetbelasting en verzuimboetes; beoordeling van kostenvergoeding in bezwaarfase

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 25 augustus 2022, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor de maand november 2017, waarbij de inspecteur een bedrag van € 4.500 heeft opgelegd, samen met verzuimboetes van € 135 en € 65. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Daarnaast heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van een verzoek om kostenvergoeding voor de bezwaarfase, welke ook werd afgewezen.

De rechtbank heeft de beroepen op zitting behandeld op 14 juli 2022, waarbij belanghebbende en haar gemachtigde niet verschenen. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag, na vermindering, niet te hoog is en dat de verzuimboetes terecht zijn opgelegd. Tevens wordt vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken is overschreden, maar omdat de boetes minder dan € 200 bedragen, wordt er geen matiging toegepast. De rechtbank concludeert dat het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, waardoor het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar van 26 juni 2020 en handhaaft de naheffingsaanslag en verzuimboetes zoals vastgesteld bij de verminderingsbeschikking van 16 februari 2018. De inspecteur wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 20/7830 en 21/2332
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. M.A.A. van Tongeren),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 26 juni 2020 en 3 mei 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over de maand november 2017 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd voor een bedrag van € 4.500 (hierna: de naheffingsaanslag). Tevens zijn daarbij een betaalverzuimboete van € 135 en een aangifteverzuimboete van € 65 opgelegd.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding bij uitspraak van 26 juni 2020. Belanghebbende is in beroep gekomen tegen deze uitspraak op bezwaar (zaaknummer
BRE 20/7830).
1.4.
Met dagtekening 15 oktober 2020 heeft de inspecteur een afwijzende beslissing gegeven op het verzoek van belanghebbende om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Deze beslissing vermeldt een rechtsmiddelverwijzing inhoudende dat bezwaar openstaat tegen deze beslissing. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en dat bezwaar is bij uitspraak van 3 mei 2021 afgewezen. Tegen deze uitspraak op bezwaar is belanghebbende ook in beroep gekomen (zaaknummer
BRE 21/2332).
1.5.
De inspecteur heeft op beide beroepen gereageerd met een afzonderlijk verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur [inspecteur] en [inspecteur] . Belanghebbende en haar gemachtigde zijn, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting en dient per maand een aangifte omzetbelasting in.
2.2.
Over de maand november 2017 heeft belanghebbende niet tijdig aangifte gedaan. Met dagtekening 25 januari 2018 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en de verzuimboetes opgelegd.
2.3.
Op 30 januari 2018 heeft belanghebbende een aangifte ingediend voor november 2017, resulterend in een te betalen bedrag aan omzetbelasting van € 1.816.
2.4.
Middels de kennisgeving vermindering omzetbelasting (dagtekening 16 februari 2018) (hierna: de verminderingsbeschikking) heeft de inspecteur de naheffingsaanslag verminderd conform de ingediende aangifte naar een bedrag van € 1.816 en hij heeft de betaalverzuimboete verminderd naar € 54.
2.5.
In de beroepsfase heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de op 30 januari 2018 ingediende aangifte als bezwaarschrift had moeten worden aangemerkt. Het beroep met nummer
BRE 20/7830is in zoverre gegrond.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt de hoogte van de naheffingsaanslag en of terecht geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase is toegekend. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag, na vermindering op 16 februari 2018, niet te hoog is. Verder is de rechtbank van oordeel dat terecht geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase is toegekend
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Naheffingsaanslag
3.3.
Belanghebbende heeft enkel gesteld dat het beroep tevens is gericht tegen de hoogte van de belastingschuld maar heeft hiervoor geen gronden aangevoerd. De rechtbank ziet dan ook geen reden te oordelen dat de naheffingsaanslag, zoals verminderd overeenkomstig de alsnog ingediende aangifte, te hoog is.
Verzuimboetes
3.4.
De aangifteverzuimboete en de betaalverzuimboete zijn conform artikel 67b, eerste lid, en artikel 67c, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgelegd. Vast staat dat belanghebbende te laat aangifte heeft gedaan en dat de omzetbelasting over november 2017 te laat betaald is. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is de verzuimboetes, zoals verminderd bij de beschikking van 16 februari 2018, lager vast te stellen.
3.5.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken in eerste feitelijke instantie. De rechtbank stelt vast dat 25 januari 2018 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat op dat moment de boetes zijn opgelegd. De rechtbank doet uitspraak op 25 augustus 2022. Sinds de oplegging van de boetes zijn dan (afgerond) 55 maanden verstreken. De rechtbank stelt vast dat hiermee de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met 2 jaar en 7 maanden. [1] Omdat de boetes minder bedragen dan € 200 wordt de boete niet gematigd, maar wordt volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. [2]
Kostenvergoeding bezwaarfase
3.6.
Ingevolge artikel 8:75 van de Awb komen voor vergoeding in aanmerking kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor de bezwaarfase geldt dat op grond van artikel 7:15 van de Awb enkel recht op een kostenvergoeding bestaat voor zover het bestreden besluit (de naheffingsaanslag) wordt herroepen wegens een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid.
3.7.
Belanghebbende stelt dat ten onrechte geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase is toegekend.
3.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is terecht geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend. Vast staat dat belanghebbende de aangifte omzetbelasting over november 2017 te laat heeft ingediend. Dat de naheffingsaanslag op een later moment verminderd is, zorgt er niet voor dat sprake is van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Deze is verminderd omdat belanghebbende alsnog een aangifte heeft ingediend, welke de inspecteur gevolgd heeft.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep met nummer
BRE 20/7830is gegrond, omdat het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De beroepen zijn voor het overige ongegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar van 26 juni 2020 en handhaaft de naheffingsaanslag en de verzuimboetes zoals vastgesteld bij de verminderingsbeschikking van 16 februari 2018.
4.2.
Omdat het beroep met nummer
BRE 20/7830gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding voor zijn proceskosten voor de beroepsfase.
4.3.
De rechtbank stelt de te vergoeden kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 380 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 0,5). Naar het oordeel van de rechtbank betreft het een lichte zaak, waardoor een wegingsfactor van 0,5 passend is.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep
BRE 20/7830gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 26 juni 2020;
- handhaaft de naheffingsaanslag en de verzuimboetes zoals vastgesteld bij verminderingsbeschikking van 16 februari 2018;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 178 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 380 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 25 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2713.