ECLI:NL:RBZWB:2022:4962

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 22_3951 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen last onder bestuursdwang tot sluiten perceel voor 6 maanden op grond van de Opiumwet

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Tholen. Dit besluit, genomen op 12 augustus 2022, houdt in dat het perceel aan [adres perceel] te [woonplaats verzoekers] voor een periode van zes maanden gesloten dient te worden, met ingang van 17 augustus 2022. De burgemeester heeft deze maatregel genomen naar aanleiding van een politieonderzoek dat op 19 juli 2022 heeft plaatsgevonden, waarbij in de woning en de loods op het perceel voorwerpen en stoffen zijn aangetroffen die wijzen op de productie en distributie van harddrugs. Verzoekers, die eigenaar zijn van het perceel, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de sluiting.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 augustus 2022 behandeld. Tijdens de zitting waren de verzoekers en hun gemachtigde, alsook de gemachtigde van de burgemeester aanwezig. De voorzieningenrechter overweegt dat de burgemeester bevoegd is om het perceel te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, en dat er sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester de sluiting noodzakelijk en evenredig heeft kunnen vinden, gezien de ernst van de overtredingen en de omstandigheden van het geval. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, maar verlengt de begunstigingstermijn tot 2 september 2022, zodat verzoekster de gelegenheid krijgt om haar spullen uit de woning te halen.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 augustus 2022 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3951 OPIUMW

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker] en [naam verzoekster] , uit [woonplaats verzoekers] , verzoekers

(gemachtigde: mr. A.J.J. Kreutzkamp),
en

De burgemeester van de gemeente Tholen (de burgemeester)

(gemachtigde: mr. F. Pommer).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van 12 augustus 2022 (bestreden besluit) van de burgemeester tot sluiting van het perceel (inclusief de zich daarop bevindende woning en loods) aan [adres perceel] te [woonplaats verzoekers] voor een periode van zes maanden met ingang van 17 augustus 2022 om 15.00 uur.
1.2
De burgemeester heeft toegezegd de uitspraak van de voorzieningenrechter af te wachten voordat tot sluiting wordt overgegaan.
1.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster [naam verzoekster] , de gemachtigde van verzoekers en namens de burgemeester haar gemachtigde en [naam betrokkene] .

Totstandkoming van het besluit

Feiten
2.1
Verzoekers zijn eigenaar van het perceel aan [adres perceel] te [woonplaats verzoekers] (hierna: het perceel). Verzoeker [naam verzoeker] verblijft momenteel niet op het perceel, maar hij zit in detentie.
2.2
Op 25 juli 2022 ontving de burgemeester van de politie een bestuurlijke rapportage over een politieonderzoek op het perceel dat plaatsvond op 19 juli 2022. Op 10 augustus 2022 ontving de burgemeester een aanvullende bestuurlijke rapportage, waarin de rapportage van 25 juli 2022 is verwerkt. Uit de rapportage blijken de volgende feiten en omstandigheden.
De aanleiding voor het onderzoek op het perceel is een op 13 september 2021 geconstateerde dumping van chemicaliën die verband hielden met een (vermoedelijk) drugsproductieproces. Vervolgonderzoek met onder meer getuigenverklaringen heeft gewezen in de richting van het perceel. Getuigen hebben onder meer verklaard dat zij op 13 september 2021 het drugsafval hebben opgehaald in een loods op het perceel, dat daar twee voertuigen met afval werden geladen en dat zij bij het laden van het afval werden geholpen door twee mannen waarvan één [naam verzoeker] zou zijn. Dit laatste bevestigden de getuigen nadat hen een foto van [naam verzoeker] werd getoond.
Op 19 juli 2022 werd blijkens de bestuurlijke rapportage op het perceel in de woning en de loods door de politie binnengetreden. Daarbij zijn in de loods voorwerpen en stoffen aangetroffen die aannemelijk maken dat het perceel een schakel vormt in de productie of distributie van harddrugs. Het is aannemelijk dat in de loods (hard)drugs zijn geproduceerd, althans deze is vermoedelijk gebruikt voor de productie c.q. het wassen van synthetische drugs. In de woning zijn attributen aangetroffen die gerelateerd zijn aan drugsproductie/-handel, te weten verboden munitie.
Ook werd vastgesteld dat de stroomvoorziening van de loods afkomstig was uit de woning. De loods was aangesloten op de groepenkast in de woning. Dit was op een zodanige onprofessionele wijze gedaan dat de bij de instap aanwezige vertegenwoordiger van de energieleverancier de stroom heeft afgesloten.
Bij het onderzoek op het perceel waren de Landelijke Faciliteit Ondersteuning en ontmanteling (LFO), het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en de recherche betrokken.
De doorzoeking van het perceel vond plaats onder leiding van de rechter commissaris.
De volgende voorwerpen en stoffen, bestemd voor de productie van een synthetisch drugslab, zijn aangetroffen in de loods:
  • Een volledig ingericht, middelgrote tot grote, cocaïnewasserij/laboratorium;
  • Grote hoeveelheden – naar schatting 8.000 liter- chemicaliën die nodig zijn voor de productie van amfetamine en cocaïne;
  • Chemisch (drugs)afval, afkomstig van de productie van amfetamine en cocaïne;
  • De inrichting van rust- en eetfaciliteiten voor vermoedelijk (Zuid-Amerikaanse) medewerkers van de drugsproductie (‘cocaïnekoks’). Het betroffen slaapplekken en een geïmproviseerde ruimte waar eten bereid kon worden (keuken). Ook was een geïmproviseerde wc aanwezig. Ten tijde van de constatering waren er geen personen in de loods (meer) aanwezig.
De volgende voorwerpen die verband houden met, althans die gerelateerd kunnen worden aan de productie van en handel in drugs, zijn aangetroffen in de woning:
  • Diverse goederen die (mogelijk) in verband met de drugsproductie/-handel in de loods kunnen worden gebracht;
  • Een doos met 10 vier inch shells, ook wel mortierbommen genoemd.
2.3
Bij brief van 27 juli 2022 heeft de burgemeester aan verzoekers kenbaar gemaakt voornemens te zijn het perceel voor zes maanden te sluiten.
Verzoekers hebben hun zienswijze kenbaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft de burgemeester, onder weerlegging van de zienswijze, de sluiting van het perceel (inclusief de zich daarop bevindende woning en loods) gelast voor een periode van zes maanden.
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter gevraagd het bestreden besluit te schorsen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wettelijke bepalingen
3. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Spoedeisendheid
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter vindt het aannemelijk dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij een voorlopig oordeel over het bestreden besluit.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Bevoegdheid tot sluiting
5.1
Uit het bestreden besluit volgt dat de burgemeester haar bevoegdheid tot sluiting baseert op zowel artikel 13b, eerste lid, onder a, als onder b, van de Opiumwet.
5.2
Ten aanzien van de a-grond stelt de burgemeester dat het aannemelijk is dat op het perceel (op grote schaal) handelshoeveelheden harddrugs aanwezig zijn geweest. Dit leidt de burgemeester af uit de grote hoeveelheden aangetroffen goederen en materialen – maar liefst 8.000 liter aan chemicaliën en chemisch (drugs)afval – waarvan deskundigen van de politie en het LFO hebben vastgesteld dat deze goederen en materialen worden gebruikt bij de productie van harddrugs, alsmede uit foto’s van de situatie ter plaatse en uit het vermoeden van bodemverontreiniging vanwege in de bodem terecht gekomen chemicaliën. Dat de resultaten van het onderzoek door het LFO en het NFI nog niet bekend zijn, doet daar volgens de burgemeester niet aan af. Dat geldt ook voor het feit dat ten tijde van de controle het drugsproductiepunt niet in bedrijf was. In dit kader verwijst de burgemeester naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 24 augustus 2016 [1] . Ten slotte betrekt de burgemeester in dit verband de eerder druggerelateerde constateringen op het perceel (op het perceel werden eerder op 2 augustus 2008, 22 maart 2010 en in januari 2015 hennepkwekerijen ontmanteld) en de antecedenten die verzoekers hebben op het gebied van de Opiumwet.
5.3
De voorzieningenrechter heeft twijfels over de bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet. Dit artikellid geeft de burgemeester de bevoegdheid om woningen of lokalen te sluiten, indien er een handelshoeveelheid drugs (0,5 gram harddrugs) wordt aangetroffen. Aangezien er hier geen hoeveelheden drugs zijn aangetroffen, maar gebruiksvoorwerpen waarmee drugs geproduceerd kunnen worden, lijkt de bevoegdheid om te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet, te ontbreken. Dit is nu precies de reden waarom artikel 13b, eerste lid, onder b, in het leven is geroepen (strafbare voorbereidingshandelingen). De verwijzing naar de uitspraak uit 2016, toen de b-grond nog niet bestond, volgt de voorzieningenrechter niet. In die zaak was namelijk in ieder geval een netto hoeveelheid van 1,65 gram zuivere amfetamine aangetroffen. Hoewel in dit geval nog onderzoek wordt verricht door het NFI en niet uit te sluiten valt dat er op grond van dit onderzoek alsnog geconstateerd wordt dat er stoffen bevattende drugs zijn gevonden, is er vooralsnog niets aangetroffen. Gelet op het voorgaande betwijfelt de voorzieningenrechter of deze bevoegdheidsgrondslag door de burgemeester kan worden gehandhaafd bij de beslissing op bezwaar.
5.4
Ten aanzien van de b-grond stelt de burgemeester dat de politie, daarin ondersteund door het LFO, het NFI en de recherche, heeft geconstateerd dat de in de loods aangetroffen voorwerpen en stoffen (evident) bedoeld zijn voor de productie van synthetische drugs. Het drugslab was ‘kant en klaar’ en kon zonder veel inspanningen operationeel worden gemaakt. De burgemeester ziet verder meerdere redenen om aan te nemen dat verzoekers wisten of ernstige redenen hadden om te vermoeden dat op het perceel het volledig ingerichte, middelgrote tot grote cocaïnewasserij/laboratorium aanwezig was. Ten eerste vanwege de getuigenverklaringen dat verzoeker [naam verzoeker] geholpen heeft bij het inladen van drugsafval in voertuigen. Ten tweede vanwege de grote omvang en professionaliteit van het drugslab, de inrichting in de loods met meerdere slaapplaatsen, een keuken en sanitaire voorzieningen, de menselijke activiteit die ermee gepaard is gegaan, het feit dat de loods direct naast de woning is gelegen, dat een provisorische stroomvoorziening vanuit de woning voor de loods is gemaakt, en het feit dat in de woning aan drugsproductie/-handel gerelateerde attributen zijn aangetroffen, te weten munitie. Ten slotte hebben beide verzoekers beiden antecedenten op het gebied van de Opiumwet en is verzoeker [naam verzoeker] als verdachte aangehouden.
5.5
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit voorgaande motivering dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er sprake was van strafbare voorbereidingshandelingen die ook aan ten minste verzoeker [naam verzoeker] , te verwijten zijn. De stelling dat de loods voor € 250,- per maand was verhuurd aan derden, is niet onderbouwd en niet aannemelijk gemaakt. Overigens, ook al zouden verzoekers niet op de hoogte zijn geweest van de inhoud van de loods, dan nog zouden zij als eigenaar verantwoordelijk zijn voor de gang van zaken in de loods. Het is vaste rechtspraak dat van een eigenaar van een onroerende zaak mag worden verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik van die zaak. Het lag dus op de weg van verzoekers om in zekere mate concreet toezicht te houden.
5.6
De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester bevoegd is om het perceel met opstallen te sluiten met toepassing van – in ieder geval – artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet. Dit geldt voor zowel de loods als de woning, en ook de schapenweide. De voorzieningenrechter is met de burgemeester van oordeel dat sprake is van één samenhangend geheel vanwege de ruimtelijke en functionele samenhang tussen de loods, de woning en de buitenruimte. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat de loods op een korte afstand van circa 15 meter van de woning is gelegen, dat zowel in de loods (drugslab), als in de woning (munitie), als in de buitenruimte (vermoedelijk gelekte of geloosde chemicaliën) aan drugsproductie gerelateerde goederen zijn aangetroffen, en dat de loods op onprofessionele wijze van stroom werd voorzien vanuit de woning. In dit kader heeft de gemachtigde van de burgemeester ter zitting nog verklaard dat bij de loods een deurbel met camera aanwezig was, die was gekoppeld met een applicatie in de woning. Daaruit leidt de burgemeester af dat vanuit de woning werd gemonitord wat er bij de loods gebeurde.
Toepassing van de bevoegdheid
6.1
De burgemeester is niet verplicht de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet te gebruiken. De burgemeester dient een belangenafweging te maken bij zijn beslissing of en op welke wijze hij van die bevoegdheid gebruik maakt. De burgemeester heeft daartoe de “Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Tholen houdende regels omtrent het Damoclesbeleid De Markiezaten”. Uit dat beleid volgt dat als er in een lokaal harddrugs zijn aangetroffen dit in beginsel wordt gesloten voor een periode van twaalf maanden. Indien sprake is van een voorbereidingshandeling bedraagt de sluitingsperiode zes maanden. Voor woningen geldt bij een harddrugsvondst een sluitingsduur van drie maanden en bij voorbereidingshandelingen een sluitingsduur van twee maanden.
De voorzieningenrechter overweegt dat, uitgaande van een voorbereidingshandeling waarbij de loods leidend wordt geacht, een sluitingsperiode van zes maanden overeenkomstig het beleid van de burgemeester is.
6.2
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De burgemeester dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb.
De voorzieningenrechter zal beoordelen of de burgemeester terecht tot sluiting van het perceel heeft besloten en neemt daarbij de nieuwe algemene maatstaf voor (de intensiteit van) toetsing aan het evenredigheidsbeginsel, zoals weergegeven in de uitspraak van de AbRS [2] in acht en beoordeelt de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van de maatregel. Verder neemt de voorzieningenrechter het meer specifieke toetsingskader van artikel 13b van de Opiumwet - zoals weergegeven in de overzichtsuitspraak [3] en de recente uitspraken [4] - in acht met betrekking tot de noodzaak tot sluiting, te weten de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting.
Geschiktheid
6.3
Dat de maatregel tot sluiting van een perceel bij de vondst van een drugslab als hier aan de orde een geschikt middel kan zijn om het doel van de burgemeester, te weten het tegengaan van drugsoverlast en het herstellen van de openbare orde, te bereiken, is niet in geschil.
Wel in geschil is de vraag of het in dit geval noodzakelijk en evenredig is om van dat zware middel gebruik te maken.
Noodzaak van de sluiting
6.4
Bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting is de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Onder bepaalde omstandigheden is de noodzaak om tot sluiting over te gaan groter, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs, een recidivesituatie of de ligging in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Voor de beoordeling van de ernst en de omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat het pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit het pand werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar het pand, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstelkarakter van de maatregel minder groot kan maken. Feitelijke handel in of vanuit een pand kan worden aangenomen op grond van het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld en wapens.
6.5
De burgemeester stelt dat, hoewel er geen handelshoeveelheid drugs is aangetroffen, voor haar zwaar weegt dat aannemelijk is dat in de loods daadwerkelijk harddrugs zijn geproduceerd, gelet op het geconstateerde volledig ingerichte middelgrote tot grote cocaïne wasserij/laboratorium, de aangetroffen chemicaliën en chemische (drugs)afvalstoffen.
Het deelcriterium ‘loop’ is volgens de burgemeester bij voorbereidingshandelingen in mindere mate aan de orde. Dat neemt volgens haar niet weg dat, gelet op de in de loods ingerichte slaapplekken, keuken en sanitair, aannemelijk is dat er meerdere mensen in de loods verbleven en er daarmee sprake is geweest van ‘loop’.
Ook de voorzieningenrechter neemt aan dat de chemicaliën en de mensen in de loods zijn gekomen en dat de drugs en het drugsafval de loods weer hebben verlaten. Bovendien moet er, gelet op de aangetroffen hoeveelheid afval, en ook gelet op de vermoedde sterke vervuiling van het perceel, meerdere malen zijn geproduceerd. Daarmee is, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, evident dat het perceel een schakel is in de productie en handel van drugs en is de noodzaak om tot sluiting over te gaan groot, gelet op het doel van bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde.
Evenwichtigheid van de maatregel
6.6
In de overzichtsuitspraak heeft de ABRS overwogen dat bij de beoordeling of de sluiting voldoende is afgestemd op de concrete situatie, verschillende omstandigheden van belang zijn. Een omstandigheid is de mate van verwijtbaarheid.
6.7
De burgemeester maakt beide verzoekers een ernstig verwijt van de constatering. Vanwege de omstandigheden, te weten de grote omvang van de aangetroffen voorwerpen en stoffen, de inrichting van slaapplaatsen in de loods en de daarbij horende menselijke activiteit, het feit dat de loods dichtbij de woning is gelegen en het feit dat in de woning munitie is aangetroffen, alsook de dode heg en de gemaakte afvoer in de loods en het feit dat op het perceel al drie keer eerder de Opiumwet is overtreden, stelt de burgemeester dat verzoekers op de hoogte waren, dan wel konden zijn, van de aangetroffen zaken en de bestemming ervan. Verzoekers woonden immers beiden op het perceel. Voor verzoeker [naam verzoeker] komt daar nog bij dat getuigen hebben verklaard dat hij heeft meegeholpen bij het inladen van drugsafval. Er zijn volgens de burgemeester geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan toepassing van het beleid in dit concrete geval onevenredig zou zijn.
6.8
Verzoekster [naam verzoekster] heeft drie weken bij een dochter verbleven toen de stroom was afgesloten, maar kan daar, naar eigen zeggen, niet langer verblijven. De burgemeester stelt dat aan verzoekster hulp is aangeboden bij het zoeken naar vervangende woonruimte. Onderzocht is dat op funda.nl in een straal van 5 kilometer vervangende woonruimte beschikbaar zou moeten zijn. Van een bijzondere (medische) binding met de woning of het perceel is de burgemeester niet gebleken. Er zijn geen minderjarige kinderen die daar wonen. De binding met de woning vanwege zes schapen, een kat en drie honden ziet de burgemeester niet. Voor de zes schapen is verzoekster aangeschrevendoor de NVWA om deze op een veilige, niet vervuilde plaats, onder te brengen. De huisdieren kunnen tijdelijk elders worden ondergebracht. Er is geen, althans geen geregistreerd, bedrijf op het perceel gevestigd. Verzoekster [naam verzoekster] zal haar hondenopvang zes maanden niet, althans niet op het perceel, kunnen voortzetten, maar deze omstandigheid acht de voorzieningenrechter niet van doorslaggevend belang. Verder is van belang dat verzoekers – als eigenaren van de woning – na de sluiting kunnen terugkeren naar hun woning. Bij het voorgaande moet bovendien in ogenschouw worden genomen dat verzoekers een verwijt kunnen worden gemaakt van de overtreding. Die overtreding is ook ernstig. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester terecht de sluiting van het perceel in dit geval niet onevenredig geacht.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de burgemeester in dit geval bevoegd was om tot sluiting van het perceel over te gaan. Verder heeft de burgemeester de sluiting noodzakelijk en evenredig kunnen vinden.
Gelet hierop zal het bestreden besluit naar verwachting in de bezwaarprocedure in stand blijven. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Begunstigingstermijn
8. Aanvullend overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De begunstigstermijn is in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure verlengd tot op het moment waarop op dit verzoek is beslist. Omdat de sluiting van de woning grote impact heeft op de persoonlijke levenssfeer van verzoekster [naam verzoekster] vindt de voorzieningenrechter het geboden om haar de gelegenheid te geven om spullen uit de woning te halen en eventuele andere nodige voorzieningen te treffen, waaronder het regelen van alternatieve woonruimte.
De voorzieningenrechter zal daarom met een ordemaatregel bepalen dat de begunstigingstermijn zal worden verlengd met één week, en wel tot vrijdag 2 september 2022, 12.00 uur. Dat betekent dat de burgemeester eerst dan het perceel voor zes maanden mag sluiten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- verlengt de begunstigingstermijn tot 2 september 2022, 12.00 uur.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.I.B. Buteijn, griffier, op 26 augustus 2022 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Gemeentewet (Gmw)
Artikel 125, eerste en derde lid:
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
3. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:84:
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 5:21 Awb:
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Opiumwet (Ow)
Artikel 13b, eerste lid:
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.

Voetnoten

2.AbRS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
3.AbRS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
4.AbRS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en ECLI:NL:RVS:2022:335 en AbRS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1913.